e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lottum

Overzicht

Gevonden: 1965
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
daas (tabanidae) dees: dês (Lottum) daas (paardenvlieg) [SGV (1914)] III-4-2
dak dak: dāk (Lottum) Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.] II-9
dal, vallei laagte: lègt (Lottum) laagte [SGV (1914)] III-4-4
dameskous? kous: Anna, hedde e paar nij koasen (Lottum) Anna, heb je een paar nieuwe kousen? [DC 14A (1946)] III-1-3
damesmantel mantel: māntel (Lottum), mēntel (Lottum) mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)] III-1-3
damp, stoom stoom: stoeem (Lottum), Zo wordt het ook genoemd.  stoëm (Lottum), zwaai: zwaai (Lottum), zwaaj (Lottum) damp van kokend water [DC 28 (1956)] || stoom [SGV (1914)] III-4-4
dar dreen: drę̄n (Lottum) Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.] II-6
darm darm: daerm (Lottum), dērm (Lottum), dɛ̄rm (Lottum) darm [DC 02 (1932)] III-1-1
das, sjaal das: das (Lottum) das (doek) [SGV (1914)] III-1-3
de akker bewerken voor de herfst bouwen: vø ̞r dǝn hɛrǝfst˱ bǫu̯ǝ (Lottum), voor de lente bouwen: vø ̞r dǝ lentǝ bǫu̯ǝ (Lottum), voor de winter bouwen: vø ̞r dǝ we.ntǝr bǫu̯ǝ (Lottum), zaaiklaar maken: zɛi̯klǭr mākǝ (Lottum) Al het werk op de akker samen (bemesten, ploegen, eggen, rollen enz.) kan als één geheel gezien worden. Het werk op de akker staat dan in tegenstelling tot het werk op de boerderij. Het woord labeuren blijkt de volgende betekenisnuances te hebben: a. al het werk op de akker tot deze gereed is om bezaaid of beplant te worden, b. al het werk op de akker, het zaaien of planten inbegrepen, c. al het werk op de akker in het algemeen, soms met inbegrip van het oogsten. Vaak heeft het de bijbetekenis van zwaar werk verrichten. Opgaven van labeuren de zin van "het boerenbedrijf uitoefenen" of met "zwaar werk doen" als hoofdbetekenis zijn hier niet opgenomen. [N 5A, 95a add.; N 11A, 132 add.; N 11A, 143; JG 1a + 1b; L 37, 11c; monogr.] I-1