32685 |
de ploeg verstellen |
(de grindel) verschevelen:
vǝrsxę̄vǝlǝ (L248p Lottum),
(de kam) verscheveien:
vǝrsxę̄vǝlǝ (L248p Lottum),
(de ketting) stand geven:
sta.nt ˲gę̄vǝ (L248p Lottum),
(de ploeg) verschevelen:
vǝrsxę̄vǝlǝ (L248p Lottum),
(de pulf) verzetten:
˲vǝrzętǝ (L248p Lottum),
breder zetten:
bręi̯ǝr zętǝ (L248p Lottum),
enger / breder zetten:
ęŋǝr / briǝi̯ǝr zętǝ (L248p Lottum),
op- / afzetten:
op˲zętǝ / ãf˲zętǝ (L248p Lottum)
|
I-1
|
32653 |
de scharen van de ploeg |
ploegschaarden:
plōxsxē̜rt (L248p Lottum),
ploegschaarten:
plōxsxārtǝ (L248p Lottum),
schaarden:
sxērt (L248p Lottum),
schaarten:
sxārtǝ (L248p Lottum)
|
De in dit lemma verzamelde termen, die op één na alle meervoudsvormen zijn, kunnen behalve voor de scharen van een wentelploeg ook gebruikt worden als verzamelnaam voor de werkende delen van de ploeg of voor de onderdelen van de combinatie waartoe ook schaar en riester behoren. [N 11, 30 add.; N 11A, 85e + f; div.; monogr.]
I-1
|
34273 |
de stal uitmesten |
leegvaren:
lē̜x˲vārǝ (L248p Lottum)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
19640 |
de was blauwen |
(de) was blauwen:
boven de è staat ook een lengte-teken
de wèsch blauwe (L248p Lottum)
|
blauwen [de wasch ~ ] [SGV (1914)]
III-2-1
|
19681 |
de was bleken |
de was bleken:
de wāsch bleike (L248p Lottum)
|
het bleken van wasgoed in de zon op een grasveld [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19785 |
de was invochten |
besprinkelen:
besprinkelen (L248p Lottum),
de was invochten:
de weis invoochten (L248p Lottum),
sprinkelen:
sprinkelen (L248p Lottum)
|
het vochtig maken van strijkgoed [DC 28 (1956)]
III-2-1
|
19437 |
de was spoelen |
spoelen:
speule (L248p Lottum)
|
spoelen [SGV (1914)]
III-2-1
|
32702 |
de wintervoor ploegen |
op braken bouwen:
op˱ brǭkǝ bǫu̯ǝ (L248p Lottum),
op ruggen bouwen:
op røgǝ bǫu̯ǝ (L248p Lottum),
wintervoren:
we.ntǝrvōrǝ (L248p Lottum)
|
Als een akker niet gezaaivoord hoefde te worden voor wintergraan, werd hij in het najaar in brede, ondiepe voren omgeploegd of op walletjes gelegd. De grond kon dan in de wintertijd goed "uitvriezen" en het regen- en sneeuwwater beter opnemen. Bij het ploegen van de wintervoor werd ook wel mest oppervlakkig in de grond gewerkt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma wintervoor. [N 11, 59a; N 11A, 110b + 113a + 137n; A 27, 24b; A33, 17; div.]
I-1
|
20808 |
deeg |
deeg:
die eg (L248p Lottum)
|
deeg [SGV (1914)]
III-2-3
|
25548 |
deeg kneden |
kneden:
knējǝ (L248p Lottum)
|
Bepaalde grondstoffen t.w. bloem, gist, zout, vocht vormen het deeg. Eventueel worden er nog andere toevoegingen bijgevoegd. Dit deeg gaat men kneden om een massa te verkrijgen waarin de verschillende grondstoffen in de juiste verhouding zo volkomen en gelijkmatig mogelijk dooreengemengd zijn (Schoep blz. 90-91). Naast "kneden met de hand" komt voor "kneden met de voeten" of kneden met de deegmachine". De informant van L 428 merkt op dat "mengelen" het mengen der diverse ingrediënten inhoudt en het eigenlijk kneden ''knē̜jǝ'' is. In dit lemma wordt het object "deeg" niet fonetisch gedocumenteerd. Bij documentatie zou de meest voorkomende variant dęjx zijn geweest. Daarnaast zouden er nog varianten voorkomen als dēx, dē.x, dējx, dē̜k, dē.jx, tī.x, dījx, dix, dīx en di.x.' [N 29, 20b; N 6, 47; S 18; L 1a-m: monogr.; L 22, 41]
II-1
|