21016 |
koolraap |
stekreube:
stəkrøかə (L248p Lottum)
|
[N 11A (zj)]
I-7
|
24393 |
koolwitje |
koolvlinder:
koëlvlinder (L248p Lottum)
|
koolwitje [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
21400 |
koopwaar |
waar:
gŏŏi waar (L248p Lottum)
|
waar (goede ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
23216 |
koor |
koor:
koeer (L248p Lottum)
|
koor [SGV (1914)]
III-3-3
|
18004 |
koorts |
koorts:
koors (L248p Lottum)
|
koorts [SGV (1914)]
III-1-2
|
21411 |
kopen |
kopen:
ik koop ; ik koe ep
koeepe (L248p Lottum)
|
koopen [SGV (1914)]
III-3-1
|
19883 |
koper poetsen |
koper poetsen:
kōpər putsə (L248p Lottum),
zink poetsen:
zēŋk putsə (L248p Lottum)
|
metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19582 |
kopje |
bakje:
bɛkskə (L248p Lottum),
tas:
tas (L248p Lottum)
|
een kop koffie [SGV (1914)]
III-2-1
|
32684 |
koppelhaak, koppelketting |
scharniermosselhaak:
sxǫrnīrmǫsǝlhǭk (L248p Lottum),
trekhaak:
trękhǭk (L248p Lottum),
wisselhaak:
wesǝlhǭk (L248p Lottum)
|
De in dit lemma verenigde termen betreffen het verbindingsstuk ( + evt. onderdelen) tussen het zwenghout van het trekdier en de kam of stelboog. Dat was meestal - en vooral bij de oude voetploeg - een korte ketting met een haak aan de uiteinden. Vaak echter bestond dit koppelstuk uit twee haken, twee ringen of een haak en een ring die onderling door een draaihaak verbonden waren, of kon volstaan worden met een haak, een open schakel of een ring zonder meer. Bij de latere ijzeren wentelploeg met voorkar kon het zwenghout rechtstreeks aan de haak van de stelboog worden vastgemaakt. Sommige opgaven benoemen dan ook de vaste haak die deel uitmaakt van de grindelstang ofwel de tot de breedteregeling behorende beweegbare haak. De bovengenoemde of een daarop gelijkende ketting werd - en enkele van de onderstaande termen wijzen daar al op - eveneens gebruikt om de eg met het zwenghout te verbinden. Men zie daarom ook het lemma Egketting ca. [JG 1b + 1e + 2c; JG 2b-4, 2c; N 11, 35; N 11 A, 95b + 99c]
I-1
|
32432 |
koppelmes |
kraaienbek:
krɛjǝnbɛk (L248p Lottum)
|
Mes met een kort lemmet waarvan de punt vaak gaffelvormig is. De klompenmaker gebruikt het koppelmes om klompen in paren bij elkaar te binden. Zie ook afb. 255. [N 97, 126; A 29a, 16a-b]
II-12
|