32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (L316a Lozen)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
30157 |
in groefleger liggen |
op zijn zijde liggen:
ǫp ˲zǝn zi legǝ (L316a Lozen)
|
Gezegd van natuursteen die volgens de stand waarin hij in de groeve werd aangetroffen is gemetseld. Metselwerk dat op deze wijze was uitgevoerd, werd in K 353 'bruut metselwerk' ('brøt m'tsǝlw'rǝk') genoemd. [N 31, 31e]
II-9
|
17701 |
ingewanden |
darmen:
derm (L316a Lozen, ...
L316a Lozen),
ingewanden:
(engewandən) (L316a Lozen)
|
de ingewanden [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
18193 |
jas: algemeen |
jas:
jas (L316a Lozen, ...
L316a Lozen)
|
jas [ZND B1 (1940sq)]
III-1-3
|
18050 |
jeuken |
jeuken:
jy(3)̄əkə (L316a Lozen),
jykə (L316a Lozen),
schuren:
šōrə (L316a Lozen)
|
jeuken [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
18086 |
jicht |
jicht:
jeXt (L316a Lozen)
|
jicht [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
34314 |
jong varken |
baggen (mv.):
bage (L316a Lozen)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
18192 |
jurk |
kleed:
kleͅt (L316a Lozen)
|
kleed [ZND A2 (1940sq)]
III-1-3
|
22505 |
kaarten (ww.) |
kaarten:
kaartə (L316a Lozen),
kartə (L316a Lozen)
|
Kaarten (werkw.). [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|
18725 |
kam |
kam:
kamp (L316a Lozen),
kāmp (L316a Lozen),
ka͂mp (L316a Lozen)
|
kam [ZND B1 (1940sq)] || kam, kammen (mv.) [ZND A1 (1940sq)]
III-1-3
|