e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lozen

Overzicht

Gevonden: 668
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kammen kammen: kømmə (Lozen) kammen (ww.) [ZND A1 (1940sq)] III-1-3
kanaal vaart: vart (Lozen) een vaart [ZND A1 (1940sq)] III-3-1
kantelaaf eg: ɛx (Lozen) De dagzijde van een muuropening, voor zover die vóór een kozijn in het zicht komt. De breedte van de kantelaaf is afhankelijk van de dikte van de muur en de breedte van het kozijnhout. [N 32, 11e; N 55, 149a; monogr.] II-9
kantplank valplank: valplaŋk (Lozen) Aan de staanders bevestigde, opstaande plank die moet voorkomen dat er materiaal van de steigervloer naar beneden valt. Zie ook afb. 18. [N 32, 3d; monogr.] II-9
kapelaan kapelaan: kəpla͂n (Lozen), kəplōͅn (Lozen), onderpastoor: oͅndərpəstōr (Lozen) Een onderpastoor. [ZND B1 (1940sq)] III-3-3
karakter (aard) aard: art (Lozen) een aard [ZND A1 (1940sq)] III-1-4
karper karper: karpər (Lozen) karper [ZND A1 (1940sq)] III-4-2
kat kat: kat (Lozen) kat [ZND A1 (1940sq)] III-2-1
keel, strot keel: kēəl (Lozen) een keel [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
keerstrook, wendakker voordel: vīrǝl (Lozen), vø̄.rǝl (Lozen) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1