| 21338 |
kleingeld |
kleingeld:
exeͅbgeͅkleͅgeͅlt (L316a Lozen)
|
ik heb geen kleingeld [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
| 21353 |
kletsen |
babbelen:
Van Dale: babbelen, 1. veel praten over dingen van weinig belang, uit lust tot praten; (schoolt.) met elkaar praten van leerlingen onder de les; -2. praatjes verkopen, kwaadspreken; -3. keuvelen, gezellig praten; -4. (gew.) uit de school klappen; -5. (in litt. t.) een geluid maken dat aan babbelen doet denken.
babələ (L316a Lozen)
|
babbelen [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
| 33997 |
kletsoor |
klatsoor:
klatsur (L316a Lozen)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
| 29825 |
klezoor |
klezoor:
klets˱ūr (L316a Lozen)
|
Het vierde deel van een metselsteen. Een klezoor kan door de metselaar worden gemaakt door met de troffel een deel van een metselsteen af te slaan. Daarnaast worden klezoren ook in het juiste formaat door steenfabrieken vervaardigd. Ze dienen tot het verkrijgen van een deugdelijk metselverband. [N 31, 19c; monogr.]
II-8
|
| 19973 |
klink |
klik:
klek (L316a Lozen)
|
Plaats op de steiger waar een uiteinde van één van de steigerplanken niet voldoende is ondersteund. Daardoor ontstaat het gevaar dat de plank opwipt wanneer men erover loopt. [N 32, 4; monogr.]
II-9
|
| 29828 |
klisklezoor |
klisklezoor:
klesklets˱ūr (L316a Lozen)
|
Metselsteen die op zijn platte kant in de lengte doormidden is gehakt. Zie afb. 28. Zie voor het woordtype papenkul ook RhWb (VI) kol. 648 s.v. ɛPfaffenk√∂llɛ: ø̄̄die H√§lfte eines der L√§nge nach gespaltenen Ziegelsteines, wobei beide H√§lften quadratische Kopffl√§chen erhalten, in der Maurerspr. Aach-Stdt.ø̄̄' [N 31, 19d; N 31, 19e; monogr.]
II-8
|
| 20950 |
klokhuis |
kits:
kēts (L316a Lozen)
|
klokhuis (het binnenste van een appel) [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
| 23281 |
klooster |
klooster:
klū[ə}stər (L316a Lozen)
|
Een klooster. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
| 22659 |
klucht |
klucht:
kløxt (L316a Lozen)
|
Een klucht. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
| 33675 |
kluit aarde |
aardklot:
ē̜rtklǫt (L316a Lozen),
klot:
klǫt (L316a Lozen)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|