| 22440 |
masker |
masker:
màskər (L316a Lozen),
mombakkes:
moͅmbàkkəs (L316a Lozen),
puntje onder de o
ə mombàkəs (L316a Lozen)
|
Een masker (vastenavond). [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|
| 24331 |
meikever |
eikenmulder:
eikemøldər (L316a Lozen)
|
meikever [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
| 19137 |
menen |
menen:
meͅnə (L316a Lozen)
|
menen [ZND A2 (1940sq)]
III-3-1
|
| 24212 |
merel |
merel:
mēͅərəl (L316a Lozen),
me͂ͅrəl (L316a Lozen)
|
merel [ZND B2 (1940sq)]
III-4-1
|
| 17563 |
merg |
merg:
meͅrg (L316a Lozen)
|
merg [ZND A1 (1940sq)]
III-1-1
|
| 33754 |
merrie |
meer:
mē̜ǝr (L316a Lozen)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
| 32575 |
mest, stalmest |
mest:
mę.st (L316a Lozen)
|
De hieronder vermelde woorden zijn van toepassing op natuurlijke mest: het in de stallen van het vee gevormd mengsel van uitwerpselen en strooisel. In de vroegere potstal hoopte de mest zich op, totdat hij na afloop van het (winter)seizoen van daaruit naar het land werd gereden. Later werd de mest uit de stallen in de mestvaalt of -kuil verzameld. Met het woord stalmest, dat naast mest in gebruik is (gekomen), wordt de door het vee geproduceerde mest duidelijker onderscheiden van b.v. kunstmest en groenmest. Ruimer van betekenis dan (stal)mest zijn de abstracte termen beterij en vetting, waarmee het lemma besloten wordt. In de volgende lemmata wordt voor wat mest als deel van een samenstelling of woordgroep betreft, naar dit lemma verwezen. Men zij er echter op bedacht, dat in plaatsen waar men de t van mest als simplex normaal uitspreekt, deze medeklinker vaak nauwelijks of niet gehoord wordt in met mest beginnende samenstellingen (mestkar e.d.) en woordgroepen (mest varen e.d.). Begint het tweede deel van zulk een samenstelling of woordgroep met een s of š, dan worden de beide slotmedeklinkers van mest daaraan zelfs volledig geassimileerd (meststoker, mest spreiden e.d.). [JG 1a + 1b ; N 11, 12 + 16 + 27; N 11A, 3; N M, 10a + b; L 1 a-m; L A1, 200; L 31, 17; S 23; Wi 53; A 9, 25; Gi 1, III 6; RND, 51]
I-1
|
| 30089 |
metselstenen bevochtigen |
nat maken:
nāt mākǝ (L316a Lozen)
|
Metselstenen nat spuiten. Om een goede aanhechting tussen mortel en steen te verkrijgen, worden metselstenen doorgaans een avond vóór het verwerken bevochtigd. Dit voorkomt dat de droge steen tijdens het metselen te veel water uit de mortel opneemt. [N 31, 13a]
II-9
|
| 17839 |
middagdutje doen |
ungeren (ww.):
øŋ`ərə (L316a Lozen),
øŋərə (L316a Lozen)
|
middagslaapje [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
| 20573 |
middagmaal |
middag, de -:
middag (L316a Lozen)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: middag [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|