18947 |
ondeugend, stout |
stout:
sto[u}t (L316a Lozen)
|
stout [ZND A2 (1940sq)]
III-1-4
|
20581 |
ontbijt |
morgenbrood:
morgenbrood (L316a Lozen)
|
namen en uren van de dagelijkse maaltijden: morgen [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
20557 |
ooft |
appelschijven:
apəlšy(3)̄və (L316a Lozen),
bakkemuizen:
bakəmys (L316a Lozen),
gedroogde appels:
gədryxdə apəl (L316a Lozen)
|
appelen in schijven of in stukken en gedroogd [ZND B2 (1940sq)] || peren, soms appelen in de oven gedroogd [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
17757 |
oor |
oor:
ūr (L316a Lozen)
|
een oor [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
29978 |
op steigerhoogte |
stellinghoog:
stɛleŋhuǝx (L316a Lozen)
|
Gezegd van metselwerk dat zover is gevorderd, dat men gebruik moet gaan maken van een steiger of de bestaande steiger moet gaan verhogen. [N 31, 46b; monogr.]
II-9
|
21530 |
op wacht |
op wacht:
oͅp waxt (L316a Lozen)
|
op wacht [ZND A1 (1940sq)]
III-3-1
|
19321 |
opscheppen |
bluffen:
blòffə (L316a Lozen, ...
L316a Lozen,
L316a Lozen),
groots gaan op:
gry(3)tš guən op (L316a Lozen, ...
L316a Lozen,
L316a Lozen),
stoefen:
stuffə (L316a Lozen, ...
L316a Lozen,
L316a Lozen)
|
pochen (zich op iets beroemen) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4, III-3-1
|
17900 |
optillen |
heffen:
hø͂ͅffə (L316a Lozen),
opheffen:
ophəffə (L316a Lozen),
oͅphəfə (L316a Lozen)
|
iets opheffen (tillen) [ZND B2 (1940sq)] || opheffen, tillen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
29979 |
optoppen, oplangen |
een boom aanbinden:
nǝ bǫwǝm ā.n˱benǝ (L316a Lozen)
|
De steiger verhogen door de staanders met behulp van palen, de zgn. 'optoppers', te verlengen. De optoppers worden door middel van touwen aan de staanders gebonden en ze rusten op een op de staander gespijkerde, houten klos. [N 32, 5a; monogr.]
II-9
|
29980 |
optopper |
verlengpaal:
vǝrlɛŋpǭǝl (L316a Lozen)
|
Houten paal waarmee de staander wordt verlengd. De optoppers worden met touwen aan de staanders vastgebonden en rusten op houten klossen die op de staanders zijn bevestigd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5b]
II-9
|