22344 |
slee |
ijsstoel:
tussen het streepje end e t staat tussen haakjes nog een s
is-tōl (L316a Lozen),
slee:
ən sle͂ (L316a Lozen)
|
Een slede (waarmee de kinderen op het ijs varen). [ZND B1 (1940sq)]
III-3-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
sleͅpə (L316a Lozen)
|
slepen [ZND A2 (1940sq)]
III-1-2
|
30080 |
slepende muur |
slepen:
slēpǝ (L316a Lozen)
|
Muur die naar binnen terugwijkt. Wanneer zo'n muur in Q 19 met behulp van het schietlood werd gecontroleerd, zei men: 'het lood sleept' ('ǝt lwǫat šlęp'). [N 31, 11b; monogr.]
II-9
|
19374 |
sleutel |
sleutel:
slyətəl (L316a Lozen)
|
sleutel [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
19282 |
slim |
slim:
sløm (L316a Lozen, ...
L316a Lozen)
|
slim [ZND A1 (1940sq)] || vinnig (vlug van begrip) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4
|
20924 |
smeren |
smeren:
smīərə (L316a Lozen)
|
smeren [ZND A1 (1940sq)]
III-2-3
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
sniə (L316a Lozen),
snījə (L316a Lozen),
snīwə (L316a Lozen)
|
sneeuwen [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
20590 |
snoepen |
lekker eten:
leͅkər e͂ͅtə (L316a Lozen)
|
snoepen [ZND B1 (1940sq)]
III-2-3
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
šø̜p (L316a Lozen)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
17782 |
speeksel |
kots:
koͅts (L316a Lozen),
tuf:
tøf (L316a Lozen, ...
L316a Lozen),
tufsel:
tøfsəl (L316a Lozen)
|
speeksel [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|