e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lozen

Overzicht

Gevonden: 668
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steunklos steunklos: stø̜̄nklǫs (Lozen) Houten klos die op de staander wordt gespijkerd. Op de klos rust de optopper, waarmee de steiger wordt verlengd. Zie ook afb. 19. [N 32, 5c; monogr.] II-9
stilstaan hou: hǭu̯ (Lozen) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stinken stinken: stēŋkə (Lozen) stinken [ZND A1 (1940sq)] III-1-1
stoep stoep: stup (Lozen, ... ), stūp (Lozen) stoep (niet aan de straat) [ZND B1 (1940sq)] || stoep (voor het huis, langs de straat) [ZND B1 (1940sq)] III-3-1
stof stof: støͅf (Lozen) stof (fr. poussiere) [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
stootvoeg stootvoeg: stuǝt˲[voeg] (Lozen) Verticale voeg. Zie ook afb. 41. Het woordtype 'dilitatievoeg' (L 382) duidt een voeg aan die wordt aangebracht om te verhinderen dat bij grote temperatuurwisselingen scheuring in het metselwerk zal optreden. Zie voor de fonetische documentatie van het woord en woorddeel '(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29c; monogr.] II-9
stop voor fles of kruik stop: stoͅp (Lozen) stop (kurk) [ZND A1 (1940sq)] III-2-1
straatgoot goot: gūət (Lozen), kanjel: kanjəl (Lozen), ən kāŋəl (Lozen) goot (straatgoot langs de stoep) [ZND B1 (1940sq)] III-3-1
strek strek: strɛk (Lozen) De lange smalle zijde van een metselsteen. Zie ook afb. 30. [N 31, 17b; N 98, 173; monogr.] II-8
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] streen garen: strēͅn (Lozen), strēͅən (Lozen) streng garen [ZND B1 (1940sq)] III-1-3