e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lozen

Overzicht

Gevonden: 668
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vooruit ju: jy (Lozen), jup: jø̜p (Lozen) Voermansroep om het paard vooruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95f en 96; L 1 a-m; L B 2, 253; L 26, 2; L 36, 81a; S 41; monogr.] I-10
voorwerkers buitenwerkers: būtǝwɛrkǝrs (Lozen) Metselstenen voor de buitenste spouwmuur, en meer in het algemeen voor metselwerk dat in het zicht blijft. Voorwerkers zijn meestal eerste keus metselstenen. Zie voor het woordtype 'façadestenen' ook het lemma 'Kleine stenen' in wld ii.8, pag. 70. [N 31, 35f; monogr.] II-9
vork fourchette: vəršeͅt (Lozen) vork (bij het eten) [ZND B1 (1940sq)] III-2-1
vorst, het vriezen vreur: vrøər (Lozen), vrø͂ͅr (Lozen) vorst (vriezend weer) [ZND B2 (1940sq)] III-4-4
vorstpan vorstpan: vorstpán (Lozen) Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8] II-8
vroedvrouw wijsvrouw: wisvrouw (Lozen), wizvrouw (Lozen) vroedvrouw [ZND B1 (1940sq)] III-2-2
vrouw vrouw: vro[u}w (Lozen) die vrouw [ZND A2 (1940sq)] III-3-1
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is vaars: vē̜s (Lozen) [N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22] I-11
vrouwelijk varken zoog: zūx (Lozen) Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
vrouwelijke duif wijfje: wifkə (Lozen) Duivinne [ZND B2 (1940sq)] III-3-2