e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lozen

Overzicht

Gevonden: 668

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zoethout zoethout: zøthuət (Lozen) zoethout [ZND B1 (1940sq)] III-2-3
zolder zolder: zoͅldər (Lozen), zoller: zoͅlər (Lozen) zolder [ZND A1 (1940sq)] III-2-1
zuchten kermen: keͅrmə (Lozen), klagen: klagə (Lozen), mommereren: məmənēͅnən (Lozen), permitreren: permətēͅrən (Lozen), zuchten: zøxtə (Lozen) zuchten, stenen [ZND B1 (1940sq)] III-1-4
zuurdeeg desem: dęjsǝm (Lozen), zuurdesem: zordęjsǝm (Lozen), zōrdęjsǝm (Lozen) Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.] II-1
zweep karwats: karwats (Lozen), zweep: zwiǝp (Lozen) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zwiepingen zwiepen: (enk)  zwip (Lozen) De houten latten waarmee het profiel loodrecht wordt vastgezet. Zie ook afb. 28. [N 31, 7b; monogr.] II-9
zwoegen wroeten: vrøtə (Lozen), wrøtən (Lozen) wroeten (hard werken) [ZND B1 (1940sq)] III-1-4
zwoord zwaard: zwārs (Lozen) zwoord (harde rand van een snede spek) [ZND B2 (1940sq)] III-2-3