26246 |
kamnagels |
slekken:
slɛkǝ (P051p Lummen),
spietjes/spijtjes:
spikǝs (P051p Lummen)
|
De pennen waarmee de kammen, die dwars door het aswiel gaan, worden vastgestoken. [N O, 11m]
II-3
|
21173 |
kanaal |
kanaal:
āun gēnə kḁnt van hət kanāl (P051p Lummen)
|
Aan genen kant (niet aan deze kant) van het kanaal [ZND 24 1937)]
III-3-1
|
33116 |
kap aan de vlegelknuppel |
kap:
kap (P051p Lummen)
|
In tegenstelling tot de kap aan de vlegelstok die van ijzer is, is de kap aan het slaghout van leer. De meest voorkomende vorm van deze kap is een zeer stevig stuk taai varkensleer (in Q 9: van ezelleer); aan de uiteinden zitten enkele gaatjes, waar een leren veter doorheen wordt gehaald waarmee de kap, met een lus, om de vlegelknuppel wordt vastgesnoerd. Daartoe zijn in de enigszins afgeplatte kant van de knuppel enkele (doorgaans drie) inkepingen gemaakt waar de veters doorheen lopen. Zie afbeelding 10, d. In L 286 tekent de zegsman een vlegelknuppel met een gat erin, waardoor de vlegelband loopt. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33115 |
kap aan de vlegelstok |
oog:
ūx (P051p Lummen)
|
Het uiteinde van elk van beide vlegelhouten voorzien van een kap die dient om de twee houten delen aan elkaar te bevestigen en wel op zo''n manier dat de slaande werking van de vlegel bij het dorsen optimaal is. Bij de meest voorkomende scharnierconstructie is de kap aan de vlegelstok van metaal en die aan de vlegelknuppel van leer. In dit lemma gaat het dus om de metalen kap aan de vlegelstok; meestal is er een beugel aangesmeed; deze ring of oog is vaak benoemingsmotief voor de gehele kap. Zie afbeelding 10, c. Soms vindt men, in plaats van de metalen kap, aan het uiteinde van de vlegelstok twee geboorde gaten waar de vlegelband doorheen loopt; de zegslieden van L 282 en 288 geven dit uitdrukkelijk op; zie afbeelding 10, f. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
26048 |
kapconstructie |
kap:
kap (P051p Lummen)
|
De gehele kapconstructie van de standerdmolen. [N O, 45h]
II-3
|
23272 |
kapelaan |
kapelaan:
kaploan (P051p Lummen)
|
Hoe noemt men de priester (of de priesters) die de pastoor helpen de parochie bedienen (Fr. vicaire)? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
29949 |
kapheep |
herstel/harstel:
hɛrstɛl (P051p Lummen)
|
Hakmes waarmee men mortelresten van oude metselstenen verwijdert. Zie ook afb 10. [N 30, 15d; monogr.]
II-9
|
18293 |
kapmantel |
kapmantel:
kapmantel (P051p Lummen),
kapmantəl (P051p Lummen)
|
kapmantel, grote zwarte ~, zeer ruime aan de hals gerimpelde cape die tot de voeten reikt en voorzien is van een grote muts [mantielie] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18691 |
kapotjas |
kapotjas (<fr.):
Voor soldaten
kepotjas (P051p Lummen)
|
kapotjas, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33279 |
kapucijner, velderwt |
struikerwten:
strǭkɛrtǝ (P051p Lummen)
|
Pisum sativum L. subsp. arvense (L.) A. et G. De meest geteelde variëteit van de veld- of akkererwten is wel de kapucijner met grauwe gedeukte erwten, die na het koken geheel bruin worden. Bij de opgave struikerwt wordt aangetekend: "men heeft hiervoor geen rijshouten nodig, zoals in de moestuin". Voor struu "stro" zie aflevering I.4, lemma Stro. [N P, 24a en 24b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|