21340 |
kramer |
barakkenman:
rondreizend
brakkeman (P051p Lummen)
|
Kramer. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21342 |
krant |
gazet (<fr.):
gezät (P051p Lummen)
|
krant [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
26629 |
kriel |
kriel:
krel (P051p Lummen),
kril (P051p Lummen)
|
Het op twee na fijnste produkt dat tijdens het builen wordt gescheiden. In volgorde van fijn naar grof is kriel grover dan boulté en fijner dan kortmeel. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛbloemɛ, ɛboultéɛ en ɛbuilmolenɛ. Een aantal molenaars (Q 95, Q 176, Q 188, Q 241) maakt geen onderscheid tussen de verschilende soorten die tussen ɛbloemɛ en ɛzemelenɛ worden aangetroffen. Zij die wel verschillende benamingen gebruiken, noemen kriel en biest datgene wat het dichtste bij meel staat.' [JG 1b; Vds 248; Jan 243; Coe 220; Grof 247; N O, 38e]
II-3
|
22351 |
krijgertje spelen |
kat jagen:
katjagen (P051p Lummen)
|
Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|
21501 |
krijt |
krijt:
krø͂ͅt (P051p Lummen)
|
krijt [ZND m]
III-3-1
|
26421 |
kroonrad, kroonwiel |
kroonrad:
krunrǭǝt (P051p Lummen)
|
Groot horizontaal rad dat in watermolens met meer dan één maalgang op de koning is bevestigd. Het kroonrad doet twee tot vier rondsels draaien die dan elk een steenkoppel kunnen aandrijven. [Vds 80; Jan 105; Coe 91; Grof 101]
II-3
|
26015 |
kroonstijl |
stijp:
step (P051p Lummen)
|
De verbindingsbalk in het midden van de bovenkant van elk der zijwegen, tussen daklijst en steenlijst. Zie ook afb. 14 en 16. [N O, 43i]
II-3
|
26454 |
kropgat |
knopsgat:
knǫps˲gǭt (P051p Lummen),
krop:
krǫp (P051p Lummen),
kropgat:
kropgat (P051p Lummen),
kropkot:
krǫpkuǝt (P051p Lummen)
|
Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h]
II-3
|
26077 |
kruias, kruirad |
herkruiwiel:
hɛrkrø̄jwīǝl (P051p Lummen)
|
Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.]
II-3
|
26082 |
kruien |
herkruien:
hɛrkrøjǝ (P051p Lummen),
op de wind zetten:
op de wind zetten (P051p Lummen)
|
De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.]
II-3
|