e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
loop van een geweer loop: de loep vanə gəwɛər (Lummen) De loop van een geweer [ZND 30 (1939)] III-3-1
loops heet: hit (Lummen) loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)] III-2-1
loopstaken lopers: lōǝpǝrs (Lummen) De twee schuine balken aan weerszijden van het uiteinde van de staart van de standerdmolen. Zie ook afb. 21. [N O, 48d; A 42A, 101] II-3
loot, nieuw uitgelopen twijgje scheut: scheut (Lummen) loot [ZND 01 (1922)] III-4-3
lopen lopen: lupǝ (Lummen), lupə (Lummen) lopen [ZND 25 (1937)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82] I-9, III-1-2
loper draaiende steen: draaiende steen (Lummen), draaier: drɛǝr (Lummen), loper: lupǝr (Lummen) De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.] II-3
los draaien los draaien: los draaien (Lummen), los lopen: lǫs lupǝ (Lummen) De molen laten draaien zonder dat de stenen werken. Met betrekking tot het woordtype voor de prins draaien (l 265) merkt Wiessner (pag. 94) op: ø̄Deze uitdrukking schijnt afkomstig te zijn uit de tijd van de vele belegeringen en uithongeringen van steden. Men liet dan de molen zonder de stenen draaien, daarmede de schijn ophoudend nog eten genoeg te hebben.ø̄ [N O, 13h] II-3
losse linnen halsboord halsboord: halsboord (Lummen) halsboord, losse linnen ~ [beurdje, hemdsband] [N 23 (1964)] III-1-3
losse voerbak in de varkenswei trog: [trog] (Lummen) Gewoonlijk worden de varkens binnen gevoerd. Soms echter gebruikte men een losse voerbak voor buiten, in de varkenswei; over deze laatste bak gaat het in dit lemma. Zie voor de fonetische documentatie van (trog) het lemma "varkenstrog" (2.4.3). [N 5A, 61b] I-6
losse voerbak voor runderen koeienkuip: kø̜u̯kuǝp (Lummen), krib: krep (Lummen), trog: trōx (Lummen) Een losse bak of kuip waarin men het voer aan de koeien voorzet. Bedoeld wordt een bak waar meer dan één rund uit eet (en soms ook drinkt). Waar deze draagbare en ouderwetse bak niet (meer) bekend is, werden benamingen voor de vaste voerbak opgegeven (krib, trog en hun samenstellingen). Oorspronkelijk diende de krib voor het droge voedsel voor runderen en paarden en de trog voor het natte voedsel voor de varkens, maar in de praktijk lopen de termen dooreen. Sommige opgaven betreffen mogelijk ook het vak voor één koe van de in vakken verdeelde voerbak. Vergelijk de lemmata "voer- en drinkgoot" (2.2.14) en "vaste voer- en drink- en voerbak, krib" (2.2.15). [N 5A, 37c; N 18, 130; monogr.] I-6