18414 |
matrozenpakje |
col marinkostuumpje (<fr.):
koͅlmarēͅkəstøͅməkə (P051p Lummen)
|
matrozenpakje (soort jongenskostuum) [N 26 (1964)]
III-1-3
|
20909 |
mayonaise |
mayonaise:
màjónéés (P051p Lummen)
|
mayonaise [RND]
III-2-3
|
18129 |
mazelen |
mazelen:
maaəzələ (P051p Lummen)
|
de mazelen (kinderziekte) [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
18235 |
medaillon |
medaille:
een goo medaole (P051p Lummen)
|
een gouden medaille [ZND 38 (1942)]
III-1-3
|
18855 |
medelijden |
compassie:
compassə (P051p Lummen)
|
medelijden [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|
21038 |
meel |
meel:
miǝ.l (P051p Lummen),
mēǝl (P051p Lummen),
mīl (P051p Lummen),
mīǝl (P051p Lummen)
|
Het gemalen, maar nog niet bewerkte graan. Het woordtype boulté, het voltooid deelwoord van het Waalse ɛboulterɛ, ɛbouleterɛ, ø̄builenø̄, duidt er mogelijkerwijs op dat het graan in de genoemde plaatsen al een bepaalde bewerking heeft ondergaan. Zie ook het lemma ɛgemalen, niet gezuiverd graanɛ in wld II.1, pag. 85.' [Wi 53; JG 1a; JG 1b; l monogr.; N O, 37b; Sche 49; Sche 55; Vds 144; Vds 145; Vds 159; Jan 151; Jan 167; Jan 242; Coe 152; Coe 217; Grof 153; Grof 176; monogr.; Vld; Jan 9; Jan 10; Jan 11; Jan 14; Coe 9; Coe 14; N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; A 42A, 36 add.; N O, 19b]
II-3
|
26517 |
meelbak |
meeltremel:
[meel]trī̄ǝmǝl (P051p Lummen),
tremel:
trī̄ǝmǝl (P051p Lummen),
trēmǝl (P051p Lummen)
|
De houten bak onderaan de meelpijp waaraan de te vullen meelzak wordt bevestigd. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24c; A 42A, 41; Sche 56; Vds 164; Jan 168; Coe 153; Grof 182; N D, 23; monogr.; A 42A, 40; N O, 24a; N D, 33]
II-3
|
26459 |
meeljagers |
meeldrijvers:
mēeldrę̄vǝrs (P051p Lummen),
meelschuivers:
mīlsxōǝvǝrs (P051p Lummen),
tappen:
(enk)
tap (P051p Lummen)
|
De twee ijzers of lapjes aan de loper die dienen om het meel naar de meelpijp te drijven. De meeljagers zijn bevestigd ofwel aan de ijzeren banden die de loper moeten verstevigen ofwel in de kraangaten van de loper. [N O, 18s; Vds 158; Jan 163; Coe 148; Grof 175; A 42A, 31 add.; A 42A, add. N D, add.]
II-3
|
24421 |
meelmijt |
meelworm:
meəlwərm (P051p Lummen),
schietworm:
sxiətwərm (P051p Lummen)
|
mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
26516 |
meelpijp, meelgoot |
meelbuis:
[meel]baǝs (P051p Lummen),
meelpijp:
[meel]pęǝp (P051p Lummen),
schuif:
sxōjǝf (P051p Lummen)
|
De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.]
II-3
|