33150 |
meelschepje |
meelschupje:
męlsxøpkǝ (P051p Lummen)
|
Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b]
I-4
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelmade:
meəlmāj (P051p Lummen)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
25524 |
meelzeef |
teems:
tęmst (P051p Lummen)
|
Handwerktuig waarmee men de grovere bestanddelen uit het meel kan zeven. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømeelŋ- het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 38b; N 18, 136; JG 1c; JG 2c; l 48, 35II; Lu 2, 35II; Grof 256; monogr.; JG 1b add.]
II-3
|
26061 |
meelzolder |
benedenzolder:
bǝnēǝnzǫlǝr (P051p Lummen),
graanzolder:
graanzolder (P051p Lummen),
meelzolder:
mējlzǫlǝr (P051p Lummen)
|
De verdieping van de windmolen waar het meel wordt opgevangen. De meelzolder bevindt zich doorgaans onder de steenzolder. Het woordtype eerste zolder (l 265c) is van toepassing op de ɛmeelzolderɛ van een geïmporteerde Zaanse molen. Naast de steenzolder en de meelzolder is er in deze molen nog een derde zolder, namelijk die in de kop waar zich as en rondsel bevinden. Zie ook het lemma ɛgraanzolderɛ.' [N O, 27c; A 42A, 2; monogr.]
II-3
|
34229 |
meer melk gaan geven |
aannemen:
ǭnnemǝ (P051p Lummen),
toenemen:
tǫu̯wnēmǝ (P051p Lummen)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
20407 |
meerderjarig |
meerderjarig:
znd 1 a-m; 1u, 158; 31, 23b;
miederjoerig (P051p Lummen, ...
P051p Lummen,
P051p Lummen)
|
meerderjarig [ZND 01u (1924)] || meerderjarig (boven de 21 jaar) [ZND 01 (1922)] || meerderjarig ; hij is - (boven de 21 jaar) [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
21273 |
meester |
meester:
mistər (P051p Lummen)
|
(school)meester [RND]
III-3-1
|
33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māxt (P051p Lummen),
meisje:
mɛi̯sǝ (P051p Lummen),
mɛ̄sǝ (P051p Lummen)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
doornenhaag:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
ønəhāx (P051p Lummen)
|
haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
mulder:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; witte kop
moͅllər (P051p Lummen),
predikant:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
pre͂ͅzekamp (P051p Lummen),
prizəkamp (P051p Lummen),
schouwveger:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; opvallend zwart
schouwveger (P051p Lummen)
|
meikever [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|