24349 |
runderhorzellarve |
madenknook:
mājknōk (P051p Lummen),
madenpot:
mōͅi.əpoͅtə (P051p Lummen)
|
larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)] || worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
beesten:
bistǝ (P051p Lummen),
vee:
vē (P051p Lummen)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
koolrups:
ky(3)̄lrøͅps (P051p Lummen),
kylroͅpsə (P051p Lummen),
rups:
roͅps (P051p Lummen),
røͅps (P051p Lummen)
|
groene rups die koolbladeren tot op de nerf afvreet [N 26 (1964)] || rups [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18119 |
ruw |
gesprongen:
men haan zen gesprŏŏngen (P051p Lummen)
|
hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
21105 |
salie |
self:
self (P051p Lummen)
|
I-7
|
18294 |
sandaal |
sandaal:
sandaol (P051p Lummen)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21028 |
saus |
saus:
saws (P051p Lummen)
|
saus [RND]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooiekool:
savoje kyəl (P051p Lummen),
savojə ky(3)̄l (P051p Lummen),
səvoiə kyl (P051p Lummen)
|
[Goossens 1b (1960)] [N Q (1966)]savooie kool als gerecht [N Q (1966)]
I-7, III-2-3
|
34539 |
schaal van een ei |
schaal:
sxūǝl (P051p Lummen)
|
Het kalkachtige omhulsel van een ei. Onder het woordtype schaal verbergen zich twee verschillende woorden, die in het Nederlands zijn samengevallen, doordat de Westgermaanse ā van het eerste woord, dat "komvormig voorwerp" betekende, en de Westgermaanse a in open lettergreep van het tweede woord, dat "omhulsel" betekende, beide een lange ā opleveren. De meeste Limburgse dialecten onderscheiden echter nog steeds deze twee historische klinkers. In de westelijke helft van Belgisch Limburg (gebied I) heeft ''schaal'' "eierschaal" een vocalisme dat Westgermaanse ā voortzet, in de oostelijke helft, in heel Nederlands Limburg evenals in het noordoosten van de provincie Luik (gebied II) een dat Westgermaanse a in open lettergreep voortzet. In dat oostelijke gebied is daarnaast ook schaal met oude ā vaak bekend, maar het betekent er "groot, plat bord", "collecteschaal" of "weegschaal". In enkele noordwestelijke Belgisch Limburgse dialecten heeft algehele (gebied III) of gedeeltelijke (gebied IV) samenval van ā en a in open lettergreep plaatsgevonden, zodat er niet kan worden uitgemaakt op welke van de twee oorspronkelijk verschillende woorden het woordtype schaal er teruggaat. Zie hiervoor in de bibliografie Goossens 1967. Enkele Nederlands Limburgse gegevens bevatten een historische ā. Blijkbaar gaat het hier om verwarring met het woord ''schaal'' voor "schotel".' [N 19, 55a; JG 1b, 1c, 2c; A 39, 9a; A 39, 9b; monogr.]
I-12
|
34381 |
schaap |
schaap:
sxōp (P051p Lummen),
sxǭp (P051p Lummen)
|
Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.]
I-12
|