20962 |
selderij |
selder:
seͅ.ldər (P051p Lummen)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
19778 |
sering |
jasmijn:
-
jasmijn (P051p Lummen, ...
P051p Lummen),
jozemijn:
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
josemiene (P051p Lummen),
nageltjes:
nègelkes (P051p Lummen),
sint-jorisbloem:
sintjeuresblomme (P051p Lummen),
2x
Sint-Jorisbloem (P051p Lummen, ...
P051p Lummen),
Komt voor in WLD III, Flora; daar ontbreekt het ZND materiaal; aan ZND 02 is hier toegevoed het materiaal van ZND 15 (1930), 022
sint jorisbloem (P051p Lummen)
|
sering || Syringa vulgaris, Fr. Lilas [ZND 02 (1923)]
I-7, III-4-3
|
18681 |
sierlijke omslagdoek |
foulard (fr.):
flaar (P051p Lummen)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
28694 |
sikkel |
zikkel:
z˙ikǝl (P051p Lummen)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
33981 |
singel |
riem van de zadel:
rē.m van ǝ zǭl (P051p Lummen),
singel:
se.ŋǝl (P051p Lummen
[(rijzadel)]
)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
22799 |
sint-maarten |
sint-maarten:
sint mērten (P051p Lummen)
|
Sint-Maarten. [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
22765 |
sint-maartensvuur |
sint-maartensvuur:
dit heeft men bij ons zoogezegd gekend : ¯t kruid van de aardappelen, vroeger veel later ingeoogst dan nu, werd rond st. maarten s avonds tegen 5 - 6 u verbrand
st maartensvuur (P051p Lummen, ...
P051p Lummen)
|
Welk jaarvuur kent (kende) men bij u (b.v. Vasten-, Paas-, of St.-Maartensvuur)? [ZND 17 (1935)]
III-3-2, III-3-3
|
21444 |
sjacheraar |
sjachelaar:
ps. omgespeld volgens Frings.
šaxəlir (P051p Lummen)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
sjacheren:
ps. omgespeld volgens Frings.
šaxərə (P051p Lummen)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
šərloͅtə (P051p Lummen)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|