e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spanbalk spanbalk: spanbalk (Lummen) De balk die tussen de ijzerbalk en de penbalk bevestigd is. [N O, 29f] II-3
spankoord graankoord: grǭnkōr (Lummen), ketting: ketting (Lummen) Het koordje waarmee men het schoen kan verstellen. [N O, 19n; Jan 158; Coe 139; Grof 161; N O, 36j add.] II-3
speciebord loodblok: lut˱blǫk (Lummen) Rechthoekig plankje met aan de onderzijde een handvat, van waaraf men de specie tegen de muur strijkt of in de voegen drukt. Zie ook afb. 87. De 'sperwer' bestaat uit een houten draagvlak dat is gemonteerd op een houten steel die naar onderen toe breder uitloopt en zo is uitgehold dat men hem op een knie kan zetten. Het draagvlak is bestemd voor de specie waarmee het plafond werd bepleisterd. De 'sperwer' werd in Q 121 ook 'pleisterstoel' genoemd (Lochtman, pag. 22). [N 30, 10; N 30, 9; monogr.] II-9
speeksel uitspuwen kotsen: kutsə (Lummen), spuwen: spawə (Lummen), tuffen: tøfə (Lummen) (speeksel uit)spuwen [RND] III-1-1
speelman, klapspaan graanklopper: graanklopper (Lummen), klopper: klǫpǝr (Lummen), latje: lɛtǝkǝ (Lummen), speelman: spēǝlman (Lummen) Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159] II-3
speen van de koe deem: dēm (Lummen) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
spek spek: spɛk (Lummen, ... ), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  speͅk (Lummen) spek [Goossens 1b (1960)], [ZND 23 (1937)] III-2-3
spekhaak spekhaak: spɛkhōǝkǝ (Lummen) De S-vormige haak waaraan vlees, spek enz. na het lossnijden uit het lijf worden opgehangen. [N 28, 112; monogr.] II-1
spenen speunen: spyǝnǝ (Lummen) Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] I-9
sperwer klamper: klamper (Lummen) sperwer III-4-1