34286 |
spruitpot |
spuitketel:
spøtkētǝl (P051p Lummen),
spuitpot:
spøtpǫt (P051p Lummen)
|
Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129]
I-11
|
26423 |
staakijzer van de watermolen |
staakijzer:
staakijzer (P051p Lummen
[(id)]
),
stākędǝr (P051p Lummen),
stākęǝzǝr (P051p Lummen)
|
Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14]
II-3
|
26295 |
staakijzer van de windmolen |
staakijzer:
stākę̄zǝr (P051p Lummen)
|
De rechtstaande spil in de windmolen waaraan aan de bovenzijde het rondsel of de bonkelaar is bevestigd en aan de onderzijde de klauw die in de rijn van de loper past. Zie ook afb. 64.29 en 59. Achter de plaatscode is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer was vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N O, 14i; N O, 14o; A 42A, 14; A 42A, 15; Sche 43; A 42A, 22]
II-3
|
26166 |
staander |
staander:
stø̜ndǝr (P051p Lummen)
|
Plat stuk hout tegen de woutermannetjes aan dat verhindert dat deze gaan schuiven. [N O, 3e]
II-3
|
20125 |
staart |
staart:
stert (P051p Lummen),
steͅrt (P051p Lummen),
stɛrt (P051p Lummen, ...
P051p Lummen),
staatje:
stetteke (P051p Lummen)
|
staart [ZND 07 (1924)] || staartje [ZND 38 (1942)] || Zie afbeelding 2. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-12, I-9, III-4-2
|
26066 |
staart van de standerdmolen |
staart:
stɛt (P051p Lummen),
staartbalk:
stɛrt˱balk (P051p Lummen)
|
De lange naar voren stekende balk aan de voorweeg van de standerdmolen, die schuin naar beneden loopt en waaraan trap en kruias bevestigd zijn; soms zijn er twee balken: de onderstaart en de bovenstaart. Zie ook afb. 21 en 85. [N O, 48a; Sche 19; monogr.; N O, 48b; N O, 48c; A 42A, 97 add.]
II-3
|
26049 |
staartbalk |
staartbalk:
stɛt˱balǝk (P051p Lummen)
|
De horizontale balk onderaan in de staartzijde, waarop de staart van de standerdmolen rust. [N O, 45i]
II-3
|
26406 |
staarten |
alpstaarten:
alǝpstɛt (P051p Lummen)
|
In de velg van het molenrad ingepende houten blokjes waartegen de schoepen zijn bevestigd. [Vds 70; Coe 64; Jan 73]
II-3
|
34225 |
staartkoord |
koord:
kor (P051p Lummen),
staartenlijn:
stętǝlin (P051p Lummen)
|
Koord waarmee men op stal de staart van de koe vastbindt. [N 3A, 14g]
I-11
|
34087 |
staartkwast |
kwispel:
kwespǝl (P051p Lummen)
|
Kwastig uiteinde van de staart. [N 3A, 114]
I-11
|