e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
steunhoutjes tussen steel en balk vergaffeling: vǝrgafǝleŋ (Lummen) Het schuine verbindingstuk tussen de steel en de dwarsbalk van de hooihark, dat ter versteviging van de hark in zijn geheel dient. Vaak ziet men twee van dergelijke steunhoutjes; vandaar de meervoudsvormen in de opgaven. Voor de verscheidenheid aan benamingen, zie ook de opmerking bij de het lemma ''dwarsbalk van de hooihark''. Zie voor de vork- en gaffel-benamingen de toelichting bij het lemma ''steel van de hooihark''. Zie ook afbeelding 11, c. [N 18, 92c] I-3
stier var: vē̜r (Lummen), vɛ̄r (Lummen) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11
stijgbeugels stijgbeugels: stibø̄.gǝls (Lummen) Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b] I-10
stijlvoetplaat plaai: plǭj (Lummen) De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld] II-9
stijve mortel droge mengeling: drȳgǝ meŋǝleŋ (Lummen) Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.] II-9
stilstaan hou: hǭu̯ (Lummen) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stinkende gouwe wrattenkruid: vrattekroəd (Lummen), vrattəkroəd (Lummen) schelkruid [ZND 06 (1924)] III-4-3
stoel planken: plaŋkǝ (Lummen), stoel: stuǝl (Lummen), stū.l (Lummen) stoel [ZND 07 (1924)] || Stoel waarin de molenaar zit wanneer hij met behulp van het groot rad molenstenen opheft. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛsteenreepɛ.' [Vds 216; Jan 193] II-3, III-2-1
stof stof: stoͅf (Lummen), støf (Lummen) stof [ZND 07 (1924)] III-2-1
stofblik vuilblik: vōͅlblɛk (Lummen) stofblik [ZND 21 (1936)] III-2-1