24852 |
stronk van een struik |
post:
poͅst (P051p Lummen)
|
wortelklomp van een struik [N 27 (1965)]
III-4-3
|
33715 |
stronk, boomstronk |
post:
pǫst (P051p Lummen),
zink:
seŋk (P051p Lummen)
|
Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.]
I-8
|
33591 |
stronk, stengel van koolplanten |
koolstabbe:
kyl stabə (P051p Lummen)
|
koolstengels die op het veld blijven staan [N Q (1966)]
I-7
|
18106 |
strontje |
weern:
we.n (P051p Lummen),
weeͅn (P051p Lummen),
wēən (P051p Lummen),
wVn (P051p Lummen)
|
gerstekorrel [ZND m] || strontje [ZND m]
III-1-2
|
18623 |
strooien dameshoed |
strohoed:
[Vgl. WNT: stro - strooi - ...] [NB- WLD I.4: lm. stro, stro/strouw; struu en strooi als aparte trefwoorden (blz. 121)]
strōjhōͅut (P051p Lummen),
strooien hoed:
strəjenhoͅud (P051p Lummen)
|
dameshoed, strooien of uit fijne houtvezel vervaardigde ~ [spannen-, boerinnenhoed] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18276 |
strooien hoed |
strooien hoed:
strojenhoud (P051p Lummen)
|
hoed, strooien ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22041 |
strooisel |
strooisel:
strosǝl (P051p Lummen)
|
Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.]
I-11
|
34278 |
strooisel in de potstal |
blader:
blǭr (P051p Lummen),
blaren:
blãrǝ (P051p Lummen),
bosgras:
bosgrās (P051p Lummen),
bosspellen:
bǫsspɛlǝ (P051p Lummen),
hei:
hē (P051p Lummen),
kaf:
kaf (P051p Lummen),
lappen:
lapǝ (P051p Lummen),
spellen:
spɛlǝ (P051p Lummen),
strooi:
stroi̯ (P051p Lummen),
strōi̯ (P051p Lummen),
strooisel:
stroi̯sǝl (P051p Lummen),
strosǝl (P051p Lummen),
turf:
turf (P051p Lummen),
vlaggen:
flagǝ (P051p Lummen),
flagǝn (P051p Lummen)
|
Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
34279 |
strooisel keren |
onderschieten:
onǝrsxii̯.tǝ (P051p Lummen)
|
Strooisel in de potstal keren. [JG 1a, 1b, 2c]
I-11
|
34277 |
strooisel spreiden |
strouwen:
stroǝ (P051p Lummen)
|
Het verspreiden van het strooisel onder het vee. [JG 1a, 1b; RND 10, 51]
I-11
|