25138 |
stuifsneeuw |
fiezelsneeuw:
fiezelsneeuw
fīzəl snīf (P051p Lummen),
poedersneeuw:
poedersneeuw
pojər snīf (P051p Lummen),
stofsneeuw:
stofsnif (P051p Lummen)
|
fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25375 |
stuiptrekken |
zenuwwerken:
zenǝfwɛrkǝ (P051p Lummen)
|
Als de slachter het dier geschoten en gestoken heeft, blijft het nog enige tijd spartelen ten gevolge van het onwillekeurig samentrekken der spieren. [N 28, 16; monogr.]
II-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stoffen:
stoefen
stofə (P051p Lummen),
stormen:
stərmə (P051p Lummen)
|
beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33643 |
stuk grond |
grond:
grond (P051p Lummen),
stuk grond:
stø̜k xrǫnt (P051p Lummen),
veld:
vɛlt (P051p Lummen)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
33712 |
stuk onontgonnen grond |
broek:
bruǝk (P051p Lummen),
brōǝk (P051p Lummen)
|
Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254]
I-8
|
34023 |
stuks -vee |
stuk (vee):
støk (P051p Lummen)
|
Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2]
I-11
|
21591 |
sturen |
schikken:
sxikə (P051p Lummen),
sturen:
sty(3)̄rə (P051p Lummen)
|
sturen [ZND m]
III-3-1
|
20847 |
suiker |
suiker:
sø͂ͅ.kər (P051p Lummen)
|
suiker [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
26428 |
taats van het staakijzer |
punt:
pønt (P051p Lummen),
spil:
spel (P051p Lummen)
|
Het onderste, pinvormige gedeelte van het staakijzer dat draait in een pan die ingewerkt is in een op een ijzeren balk gemonteerd stalen blok. [Vds 103; Jan 141; Coe 124; Grof 147; A 42A, 24]
II-3
|
26541 |
taatspot van de kleine spil |
pot:
po̜t (P051p Lummen)
|
De ijzeren pot op de pasbalk die in windmolens als lager van de kleine spil dient. [N O, 16g; A 42A, 25; N D, 21]
II-3
|