e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vervaldag sint-andries: ps. omgespeld volgens Frings.  sent andris (Lummen) betaaldag, jaarlijkse ~ bij de notaris [bamis?] [N 21 (1963)] III-3-1
verzetten verkopen: ps. omgespeld volgens Frings.  vərkupə (Lummen) Betekenis en uitspraak van het werkwoord verzetten i.v.m. koop of verkoop? A.u.b. ook de uitspraak geven. [N 21 (1963)] III-3-1
verzopen mortel pap: pap (Lummen) Mortel waar teveel water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.] II-9
vest gilet (fr.): uit dezelfde stof gemaakt als de jas  žile (Lummen), kamizool (<fr.): kamezool (Lummen), kamməzōl (Lummen), wambuis: uit garen gebreid  wamməs (Lummen) herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] || vest (fr. gilet) [ZND 16 (1934)] III-1-3
vestzakje gilettasje (<fr.): gilêteske (Lummen) vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)] III-1-3
vet, spek vet: vęt (Lummen) Het vet dat samen met hennep of stukken zak in de vetgaten van de bus wordt gestoken om de hals van het staakijzer of de kleine spil te smeren. [Vds 127; Jan 138; Coe 110; Grof 129] II-3
vetkoe vetbeest: vętbist (Lummen), vetkoe: vęǝt[koe] (Lummen) Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.] I-11
vetmesten vet maken: vøt mākǝn (Lummen) Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.] I-11
vetweide vetwei: vętwē (Lummen), vęǝtwē (Lummen) Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.] I-8
vetweiden op de weide jagen: obǝ wē jāgǝ (Lummen) Het laten grazen van slachtvee in een speciaal daarvoor bestemde weide. [N 3A, 77b] I-11