21653 |
vervaldag |
sint-andries:
ps. omgespeld volgens Frings.
sent andris (P051p Lummen)
|
betaaldag, jaarlijkse ~ bij de notaris [bamis?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21665 |
verzetten |
verkopen:
ps. omgespeld volgens Frings.
vərkupə (P051p Lummen)
|
Betekenis en uitspraak van het werkwoord verzetten i.v.m. koop of verkoop? A.u.b. ook de uitspraak geven. [N 21 (1963)]
III-3-1
|
30014 |
verzopen mortel |
pap:
pap (P051p Lummen)
|
Mortel waar teveel water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|
18277 |
vest |
gilet (fr.):
uit dezelfde stof gemaakt als de jas
žile (P051p Lummen),
kamizool (<fr.):
kamezool (P051p Lummen),
kamməzōl (P051p Lummen),
wambuis:
uit garen gebreid
wamməs (P051p Lummen)
|
herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] || vest (fr. gilet) [ZND 16 (1934)]
III-1-3
|
18533 |
vestzakje |
gilettasje (<fr.):
gilêteske (P051p Lummen)
|
vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
26469 |
vet, spek |
vet:
vęt (P051p Lummen)
|
Het vet dat samen met hennep of stukken zak in de vetgaten van de bus wordt gestoken om de hals van het staakijzer of de kleine spil te smeren. [Vds 127; Jan 138; Coe 110; Grof 129]
II-3
|
34071 |
vetkoe |
vetbeest:
vętbist (P051p Lummen),
vetkoe:
vęǝt[koe] (P051p Lummen)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|
34274 |
vetmesten |
vet maken:
vøt mākǝn (P051p Lummen)
|
Vee vetmesten, in het bijzonder gezegd van stiertjes, kalveren en vaarzen. [N 38, 26; N 3A, 75a, 75b, 75c, 76 en 77a; monogr.]
I-11
|
33665 |
vetweide |
vetwei:
vętwē (P051p Lummen),
vęǝtwē (P051p Lummen)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
34215 |
vetweiden |
op de weide jagen:
obǝ wē jāgǝ (P051p Lummen)
|
Het laten grazen van slachtvee in een speciaal daarvoor bestemde weide. [N 3A, 77b]
I-11
|