| 34258 |
boter |
boter:
bōtǝr (P051p Lummen),
botter:
botǝr (P051p Lummen)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
| 34248 |
boterkuip |
boterkuip:
bōtǝrkǭp (P051p Lummen)
|
Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c]
I-11
|
| 19549 |
boterpot |
kruikje:
voor boter
kroͅəkskə (P051p Lummen)
|
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 19517 |
botervlootje |
boterpot:
bōtərpoͅt (P051p Lummen)
|
botervlootje [N 20 (zj)]
III-2-1
|
| 32948 |
botteriken |
botteriken:
bǫtǝrekǝ (P051p Lummen)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
| 29961 |
bouwemmer |
emer:
imǝr (P051p Lummen)
|
Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.]
II-9
|
| 33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (P051p Lummen),
labeurgrond:
labørgront (P051p Lummen),
land:
lant (P051p Lummen),
veld:
fɛ.lt (P051p Lummen),
vę.lt (P051p Lummen),
vęlt (P051p Lummen),
vɛlt (P051p Lummen)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
| 32729 |
bouwvoor |
teelgrond:
tēlgrǫnt (P051p Lummen)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
| 26035 |
bovenkepers |
bovenkepers:
bōvǝkēpǝrs (P051p Lummen)
|
De verticale balken die op de wolf zijn bevestigd. Zie ook afb. 18. [N O, 44m]
II-3
|
| 25963 |
bovenkruier |
draaimolen:
dręǝmø̜̄ǝlǝ (P051p Lummen),
koffiepot:
kafǝpǫt (P051p Lummen)
|
Algemene benaming voor een molen met een draaibare kap. Zie ook afb. 7, 8 en 9. [N O, 32f; Sche 4; A 42A, 53add.; N O, 32c]
II-3
|