18392 |
bretel |
jarretelle (fr.):
jertels (P051p Lummen)
|
bretels, stel schouderbanden om de broek op te houden [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18099 |
breuk |
breuk:
br"k (P051p Lummen)
|
hij heeft een breuk (in de buik; Fr. hernie) [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
21250 |
brief |
brief:
bre.if (P051p Lummen)
|
brief [RND]
III-3-1
|
33840 |
briesen |
briesen:
bręi̯sǝ (P051p Lummen),
pruisen:
prǭ.sǝ (P051p Lummen)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
broi̯ǝ (P051p Lummen),
brøu̯ǝ (P051p Lummen),
brø̄i̯ǝ (P051p Lummen)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
klok:
klok (P051p Lummen)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
34506 |
broedhen |
broedkarige hen:
bryi̯kǭregǝ hen (P051p Lummen)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
25388 |
broeien |
schouwen:
sxān (P051p Lummen)
|
Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.]
II-1
|
18197 |
broek: algemeen |
broek:
brok (P051p Lummen),
brook (P051p Lummen),
brouk (P051p Lummen),
brŏk (P051p Lummen),
bruk (P051p Lummen)
|
broek [ZND 22 (1936)], [ZND m] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18423 |
broekspijp |
broekspijp:
brokspiepe (P051p Lummen)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|