18309 |
broeksriem |
broeksriem:
broksriem (P051p Lummen)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
broeksentas:
broksetes (P051p Lummen)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
broeksentas:
broksetes (P051p Lummen)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21603 |
brompot |
mompelaar:
mŏmpəlejər (P051p Lummen)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
24948 |
bron |
bron:
bron (P051p Lummen)
|
Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brø̄.stex (P051p Lummen),
brø̄stex (P051p Lummen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
34141 |
bronstig op andere koeien springen |
remmelen:
rē̜i̯mǝlǝ (P051p Lummen),
springen:
spreŋǝ (P051p Lummen)
|
[N 3A, 9b]
I-11
|
33864 |
bronstig, van merries |
sturig:
styi̯.rex (P051p Lummen)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20769 |
brood |
brood:
brūt (P051p Lummen),
brŭŭt (P051p Lummen),
bryd (P051p Lummen)
|
(brood) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] || brood [RND] || brood dat niet opgegaan is (brood) [ZND 33 (1940)]
III-2-3
|
19531 |
broodmes |
broodmes:
bryətmeͅs (P051p Lummen)
|
mes waarmee brood wordt gesneden [N 20 (zj)]
III-2-1
|