18364 |
bruine gebreide dameskous |
kous:
koos (P051p Lummen)
|
dameskousen, bruine gebreide ~ [sjanskouse] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34197 |
brulkoe |
brul:
brøl (P051p Lummen)
|
Een koe die aan de brulziekte lijdt. [N 3A, 101, A 48A, 45b, 45c; L 19B, 4a]
I-11
|
34138 |
brullen |
brullen:
brølǝ (P051p Lummen)
|
Abnormaal geluid dat vooral wild geworden runderen uitstoten. [N 3A, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
34072 |
brulse koe |
brul:
brøl (P051p Lummen)
|
Koe die niet meer drachtig is en veel brult. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34196 |
brulziekte |
brul zijn:
(de koe is) brøl (P051p Lummen)
|
Een afwijking aan de eierstokken van koeien. De dieren vertonen voortdurend verschijnselen van tochtigheid, tegelijkertijd zijn ze onvruchtbaar. De koeien maken een eigenaardig brullend geluid, ze hebben slappe banden en ze groeien slecht. Zie ook het lemma ''brulziekte'' in wbd I.3, blz. 464-465. [N 3A, 101; A 48A, 45a; JG 1a, 1b; L 19B, 4a; monogr.; add. uit N C]
I-11
|
25116 |
bui, regenbui |
bijs:
ps. omgespeld volgens Frings!
bø͂ͅi̯s (P051p Lummen)
|
bui, regen [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
17634 |
buik |
buik:
bø͂ͅ.k (P051p Lummen),
pens:
pɛ.ns (P051p Lummen)
|
buik [ZND m] || Zie afbeelding 2.33. [JG 1a, 1b; N 8, 14 en 41]
I-9, III-1-1
|
26143 |
buitenborst |
buitenborst:
bǭǝtǝbast (P051p Lummen)
|
De buitenste van de twee korte, zware balken die in de askop zijn bevestigd. [N O, 1f]
II-3
|
33392 |
buitendeurtje van het varkenshok |
deur:
dø̄r (P051p Lummen),
varkensdeur:
vɛrkǝs˱dør (P051p Lummen)
|
Het deurtje waardoor het varken de stal in en uit kan lopen. [N 5A, 60f]
I-6
|
20455 |
buitenechtelijk kind |
basterd:
1a-m; 21, 02;
bàstərt (P051p Lummen)
|
bastaard [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|