e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lummen

Overzicht

Gevonden: 3016
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dekbare vaars stiervaars: stivi̯ē̜i̯s (Lummen) Vrouwelijk kalf dat de eerste tochtigheidsverschijnselen vertoont. [N 3A, 21] I-11
dekken dekken: dękǝ (Lummen), springen: spreŋǝ (Lummen, ... ) Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] I-11, I-12
dekker-wiek dekker-systeem: dekker-systeem (Lummen), verdekkerde roede: vǝrdɛkǝrdǝ roj (Lummen) Wiek die voorzien is van een stroomlijnbekleding volgens het systeem van Dekker. Daarbij zijn op de plaats van het voorhek enige spantjes aangebracht waarop een bekleding van plaatijzer of aluminium is bevestigd die, om beide zijden van de roede heen lopend, tot aan de eerste binnenzoomlat reikt. Het systeem wordt gebruikt in combinatie met zeilen en kan worden toegepast op bestaande roeden. Zie ook afb. 43. [N O, 6d] II-3
deklatten daklatten: dāklatǝ (Lummen) De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a] II-9
deksel deksel: däksəl (Lummen, ... ) deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-1
deksel van de metalen gierton deksel: dęksǝl (Lummen) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1
dekzeil bâche: baš (Lummen), regendek: rīǝ.gǝndęk (Lummen) Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b] I-10
dempig dempig: dɛ.mpex (Lummen) Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6] I-9
dennennaalden dennenspelden: deͅnnəspeͅllə (Lummen) dennenaald [ZND 01 (1922)] III-4-3
dennenwortel dennenwortel: deͅnəwoͅtəl (Lummen), pin: pin (Lummen), pinwortel: pi̞nwoͅtəl (Lummen) penvormige wortel van een denneboom [N 27 (1965)] III-4-3