19167 |
deugniet |
deugniet:
ook materiaal znd 23,4
dø̄gnēͅĭi̯t (P051p Lummen)
|
deugniet [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
deuk:
deuk (P051p Lummen),
nən deuk (P051p Lummen)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄r (P051p Lummen),
dø̄.r (P051p Lummen),
dø̜̄r (P051p Lummen)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]deur [ZND m]
II-9, III-2-1
|
26050 |
deurstijlen |
spoorstijlen:
spōǝrstɛ̄ǝlǝ (P051p Lummen)
|
De stijlen van de deur in de voorweeg van de standerdmolen. [N O, 45j]
II-3
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
klein deurtje:
kl‚ē dø̄rkǝ (P051p Lummen),
poortje:
pørtǝkǝ (P051p Lummen),
smakdeur:
smak˱dø̄r (P051p Lummen)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
21493 |
deurwaarder |
huissier (fr.):
n[ə}s[ə}i[ə}r (P051p Lummen)
|
deurwaarder [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
18035 |
diarree |
(de/het) schijt hebben:
ǝt sxęǝt hęmǝ (P051p Lummen),
afgang:
afgaŋk (P051p Lummen)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.]
I-11
|
21310 |
dief |
dief:
dēͅəf (P051p Lummen)
|
dief [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
di ̞i̯p (P051p Lummen)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
beest:
bist (P051p Lummen),
hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011
bist (P051p Lummen),
ook in ZND 23, 009
bist (P051p Lummen)
|
beest [Lk 19b (1956)], [ZND 01 (1922)] || dier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|