33035 |
graanzwad, rij gemaaide halmen |
gang:
gaŋk (P051p Lummen)
|
De in dit lemma opgenomen woorden geven weer hetgeen men wel het "ouderwets graanzwad" (Goossens 1963, 100) noemt: zowel de lange rij neerliggende halmen die men met de zeis heeft gemaaid, alsook de rij pikkelingen die na het aftrekken met de zicht liggen te wachten tot ze gebonden worden tot garven. Volgens Goossens o.c. komt het gezwad-gebied overeen met het gebied waar het graan met de zeis wordt gemaaid. Strikt genomen gaat het hier om het resultaat van de maaihandeling: de hoeveelheid gemaaide halmen. De typen gang, jaan en baan echter geven ook aan de hoeveelheid die men gaat maaien (een baan, enz. maaien) alsook het "lege", afgemaaide stuk van het veld; zie voor dit laatste begrip het lemma ''maaipad'' (4.2.11). In kaart 25 zijn de oudere heteroniemen opgenomen. De geografische verspreiding van baan in Haspengouw is weergegeven in kaart 26; Goossens 1963, I.104 en II.52 noemt het daar een jonger synoniem van gang of jaan dat betekenisuitbreiding heeft gekregen vanuit "maaipad" tot "graanzwad"; zie ook hier kaart 28. Vergelijk ook de kaarten bij de lemma''s ''zwad, houw'' (3.1.4) en ''gezwad, regel gemaaid gras'' (3.1.5) in aflevering I.3. [Goossens 1963, 100]
I-4
|
24318 |
graat |
graat:
graten"niet fon gedocumenteerd
graten (P051p Lummen)
|
graten ve vis [ZND 24 (1937)]
III-4-2
|
20137 |
graf |
graf:
grḁf (P051p Lummen),
ə grāf, grāvən (P051p Lummen),
znd 1 a-m; znd 24, 25;
graf (P051p Lummen)
|
Een graf, twee graven (op het kerkhof). [ZND 24 (1937)] || graf [ZND 01 (1922)] || Graf. [ZND 01 (1922)]
III-2-2, III-3-3
|
32848 |
gras |
gras:
grǭ.s (P051p Lummen)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
32883 |
grasmaaimachine |
maaimachine:
mē̜mǝšen (P051p Lummen),
mɛ̄mǝšen (P051p Lummen)
|
Het door één of twee paarden getrokken tweewielig werktuig uit het begin van de mechanisatie om gras te maaien. Zie afbeelding 6. [N J, 1a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
32852 |
grasspriet |
spiertje gras:
sperke [gras] (P051p Lummen)
|
Stengel of halm van de grasplant; een enkel smal blaadje. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N P, 4a; monogr.]
I-3
|
33673 |
graszode |
ris:
res (P051p Lummen),
rus:
rø̜s (P051p Lummen),
vlag:
(mv)
flagǝ (P051p Lummen)
|
Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.]
I-8
|
17886 |
graven |
graven:
grāvə (P051p Lummen)
|
graven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
34210 |
grazen |
grazen:
grāzǝ (P051p Lummen),
lopen:
lupǝ (P051p Lummen)
|
Zie afbeelding 8. [N 3A, 10; monogr.]
I-11
|
26506 |
greinstok |
regelaar:
rēgǝlę̄ǝr (P051p Lummen),
stek:
stɛk (P051p Lummen),
traphoutje:
traphøtǝkǝ (P051p Lummen)
|
Stok met groeven, aan het schoen bevestigd om dat te kunnen verstellen en zo de graantoevoer te kunnen regelen. [N O, 19m; Vds 151; Jan 158; Coe 139; Grof 160; N O, 14n]
II-3
|