e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koolwand kolenwand: koalǝwanjtj (Lutterade  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) De wand van steenkool waartegenover de mijnwerker staat, als hij in de pijler kolen gaat delven. Zie ook de lemmata Pijler en Zijwand. [N 95, 475] II-5
koolzaag kolenzeeg: koalǝzę̄x (Lutterade  [(Maurits)]   [Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik]) Een lichte kerfmachine waarmee uit de hand wordt gewerkt. Volgens een invuller uit Q 121 werd de koolzaag met perslucht aangedreven. [N 95, 530; monogr.] II-5
koopwaar waar: goo waar (Lutterade) waar (goede ~) [SGV (1914)] III-3-1
koor koor: kooar (Lutterade) koor [SGV (1914)] III-3-3
koorbank koorbank: koarbank (Lutterade, ... ) Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)] III-3-3
koordje i.p.v. knoopsgat lus: lus (Lutterade) een koordje i.p.v. een knoopsgat [N 59 (1973)] III-1-3
koorgestoelte koorbanken: koarbänk (Lutterade), koorgestoelte: t koargesjtoolte (Lutterade) Het koorgestoelte: het geheel van zitplaatsen op/in het koor, meestal bestaande uit oplopende banken, bestemd voor monniken of kanunniken. [N 96A (1989)] III-3-3
koorhemd koorhemd: koarhumme (Lutterade), superplie: superplie (Lutterade) Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)] III-3-3
koorkap koormantel: koarmantjel (Lutterade) De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)] III-3-3
koorstoel koorstoel: koarsjtool (Lutterade), koarsjtōōl (Lutterade) Een koorstal of koorstoel: zetel of zitplaats in een koorbank van het koorge-stoelte. [N 96A (1989)] III-3-3