e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leest leest: lęjs (Lutterade) De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.] II-10
leeuw leeuw: lieef (Lutterade) leeuw [SGV (1914)] III-3-2
leggen leggen: lègge (Lutterade) leggen [SGV (1914)] III-1-2
legger platte kraag: platǝ krāx (Lutterade) Het liggend deel van een omvallende kraag. [N 59, 123b] II-7
lei(en) lei(en): de lēje (Lutterade), lej lejje (Lutterade) Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
leischoenen leischoenen: lęjšōn (Lutterade  [(Maurits)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Geleidingsschoenen van de schachtkooi die met enige speling om de geleidingsbomen van de schacht sluiten. [N 95, 97; monogr.] II-5
lekkerbek fijnproever: fienpreuver (Lutterade, ... ), peuzelaar: ne peuzelèèr (Lutterade) lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] || peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)] III-2-3
lelletjes aan de hals lellen: lɛlǝ (Lutterade) De beide pluizige uitwassen aan de onderzijde van de hals bij sommige geiten. [N 77, 88] I-12
lende lende: lènje (Lutterade) lendenen [SGV (1914)] III-1-1
lengte lengte: lęŋdǝ (Lutterade) Benaming voor een verticaal genomen maat, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als broeklengte, of voor een horizontaal genomen maat voor een verticaal deel van het kledingstuk, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als mouwlengte. [N 59, 47a, N 62, 2b] II-7