e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q016p plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
plank van duivenslag slag: sjlaag (Lutterade) Hoe heet het platform, de plank zelf? [N 93 (1983)] III-3-2
plantenstek scheut: WBD/WLD  sjeut (Lutterade), stek: sjtekke (Lutterade) Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe plant uit te laten groeien (stek, poot). [N 82 (1981)] III-4-3
plas of meertje midden in de hei ven: ven (Lutterade) N 27, 23a vroeg naar ''plas of meertje midden in de hei''; I, 19 vroeg naar ''plassen, gevormd na afgraving van de turf''; 11, 10 vroeg naar ''watergat, veenkuil'' en II, 11 naar een ''plas, vooral een halfdichtgegroeide veenplas''. Al deze vragen zijn in dit lemma versmolten. [N 27, 23a; I, 19; II, 10; II, 11] II-4
plastron plastron: plastron (Lutterade) Een deel van de binnenvulling van het colbert, bestaande uit paardehaar en linnen of uit getwijnd paardehaar (Papenhuyzen III, pag. 22-23). Volgens de informant van Q 197 verstaat men daar onder een plastron een stukje stof voor de hals bij een kleed met een wijd decolleté. In Belgisch Limburg is een plastron een das. [N 59, 115] II-7
platstuk platstuk: platštøk (Lutterade) Beide schouderstukken van een kiel, hemd of colbert die achter aan elkaar genaaid zijn; een schouderpas dus, bestaande uit twee stukken. [N 59, 91; N 62, 33; N 59, 87] II-7
plechtig feestelijk: feastelik (Lutterade) Plechtig, feestelijk [faierlich?]. [N 96B (1989)] III-3-3
plechtige communie plechtige communie (<lat.): plechtige kemune (Lutterade) De Plechtige H.Communie + hernieuwing van de doopbeloften. [N 96D (1989)] III-3-3
plechtige mis plechtige mis: plechtige mès (Lutterade) De mis plechtig opdragen, celebreren. [N 96B (1989)] III-3-3
plensbui, zware bui guts: goetsj (Lutterade), het regent dat het zeikt: ⁄t réégent dat ⁄t zeikt (Lutterade), schuil: sjōēl (Lutterade) grote hoeveelheid regen ineens [guts] [N 81 (1980)] || zware plensbui [zeng, schoer, sjoel, goersj] [N 22 (1963)] III-4-4
plezier maken spa (du.) maken: sjpasmake (Lutterade) plezier, pret maken [plezieren, ruizen] [N 85 (1981)] III-1-4