24845 |
boomkruin |
kruin:
WBD/WLD
kruun (Q016p Lutterade)
|
De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24511 |
boomstronk |
storkel:
sjtórkel (Q016p Lutterade),
vot:
vòt (Q016p Lutterade)
|
boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
22339 |
boomvruchten stelen |
stropen:
sjtruipe (Q016p Lutterade)
|
Boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
bōǝnǝ (Q016p Lutterade),
boon:
bōǝn (Q016p Lutterade)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5
|
29071 |
boord |
boord:
bǭrt (Q016p Lutterade)
|
Afzonderlijk stuk als afwerking of versiersel om de rand van een kleed. [N 62, 31b; MW]
II-7
|
28841 |
boordband |
boordeband:
bø̄ǝrbantj (Q016p Lutterade),
boordelint:
bø̄ǝrlenjtj (Q016p Lutterade),
boordsel:
bø̄ǝrsǝl (Q016p Lutterade)
|
Het lint of de band waarmee men boordt. Boordband is geweven, niet rekkende naadband, gemaakt van katoen, zijde of synthetisch materiaal in een breedte van 1 cm (Het Beste Naaiboek, pag. 16). [N 62, 58a; N 59, 41; N 62, 58b; N 62, 58c; MW]
II-7
|
18698 |
boordenknoopje |
boordenknoopje:
beurdeknuipke (Q016p Lutterade)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
27338 |
boorhamer |
boorhamer:
boarhāmǝr (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Laura, Julia])
|
Door perslucht aangedreven machine waarmee gaten in het gesteente kunnen worden geboord. De werking berust op een slaande en een draaiende beweging. Volgens Defoin en Vanwonterghem wordt de term "boorhamer" ook gebruikt voor de meer moderne versie van dit toestel: "Bij vroegere boorhamers onderging het boorijzer een stootsgewijs draaiende beweging. De thans gebruikte rotatieve boortoestellen waarbij het boorijzer ononderbroken zonder slagen draait, noemt men ook boorhamers" (Vanwonterghem pag. 72). [N 95, 809; monogr.; Vwo 159; Vwo 162]
II-5
|
27364 |
boorkop |
boorkop:
boarkǫp (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Het uiteinde van de boorstang dat voorzien is van een hardmetalen snede. De boorkop wordt op de boorstang geschroefd of gestoken of kan met de boorstang uit één stuk vervaardigd zijn, de zogeheten monobloc-boorstang. Voordeel van een losse boorkop was volgens een invuller uit Q 121 dat dan niet de gehele boor, die soms wel 3 m lang was, naar de bovengrond getransporteerd hoefde te worden. [N 95, 813; monogr.]
II-5
|
27821 |
boorplatform |
boorplatform:
boarplatfǫrm (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Een op schragen gesteld platform dat het mogelijk maakt hoog gelegen boorgaten te maken. [N 95, 816]
II-5
|