20252 |
in verwachting zijn |
z zijn:
zoa zeen (Q016p Lutterade)
|
Zwanger zijn: een kind dragen, zwanger zijn (staan, met een dik lijf lopen, inkopen, groot gaan, geladen). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18037 |
indigestie (hebben) |
overeten:
euvereate (Q016p Lutterade)
|
Indigestie: storing van de spijsvertering als gevolg van overlading van de maag, te snel eten (muik, overetendheid). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
28396 |
industriekool |
gaskool:
gāskoal (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
vetkool:
vɛtkoal (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Steenkool met meer dan veertien procent vluchtige bestanddelen. Volgens de invuller uit Q 33 is de term "industriekool" van toepassing op de volgende steenkoolsoorten: vette kool, gaskool en gasvlamkool. [N 95, 456; N 95, 457; N 95, 458; N 95, 459; monogr.]
II-5
|
18812 |
informeren (onoverg.) |
zich erkundigen (< du.):
erkunjige (Q016p Lutterade)
|
inlichtingen inwinnen over iets [zich naar iets erkondigen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17982 |
ingebeelde ziekte |
ingebeelde ziekte:
ingebeelde zeekde (Q016p Lutterade)
|
Ingebeelde ziekte (niebekonter, iepreponder, hype). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27236 |
ingenieur |
ingenieur:
enžǝnjø̄r (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De algemene benaming voor ingenieur. De bevoegdheden en verantwoordelijkheden lopen nogal uiteen. [N 95, 139; N 95, add.; monogr.]
II-5
|
18849 |
ingetogen |
ingetogen:
ingetoage (Q016p Lutterade),
modest:
mĕdes (Q016p Lutterade)
|
ingetogen [SGV (1914)] || zich onthoudend van buitensporigheden of uitspattingen, niet opzichtig [stil, bedaard, stemmig, ingetogen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17701 |
ingewanden |
darmen:
derm (Q016p Lutterade)
|
ingewanden [SGV (1914)]
III-1-1
|
24960 |
inham |
inham:
inham (Q016p Lutterade)
|
inham, in het land inspringend gedeelte van een zee, meer of riveri [inpamp] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
26785 |
inkuilen |
in de kuil doen:
en dǝ kul dōn (Q016p Lutterade),
inkuilen:
enkūlǝ (Q016p Lutterade)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|