18073 |
kinkhoest |
kiekhoest:
kiekoost (Q016p Lutterade)
|
kinkhoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
25291 |
kip, maat van 18,5 kilo |
kip:
⁄n kip (Q016p Lutterade)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 18 1/2 kg [kip] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29843 |
kippen |
hoender:
ōndǝr (Q016p Lutterade)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
28278 |
kipper |
kipstoel:
kepštōl (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Apparaat dat mijnwagens omkeert om ze te ledigen. Het onderstel van de wagens wordt daarbij vastgezet in de ijzeren grijparmen van het toestel. Volgens een invuller uit Q 121 stond de "kiepstoel" altijd boven een bunker. [N 95, 692; N 95, 694; monogr.; Vwo 97; Vwo 262; Vwo 418; Vwo 421; Vwo 422; Vwo 866]
II-5
|
22324 |
kiskassen |
schijvelen:
sjiefelen (Q016p Lutterade)
|
Scheren met kleine steentjes over het water. [N 37 (1971)]
III-3-2
|
21802 |
klagen |
zich beklagen:
zich beklage (Q016p Lutterade)
|
droefheid en pijn door woorden te kennen geven, zich uitlaten over iets verdrietelijks [klagen, murmereken, kuimen, parmenteren, bulken, balken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24989 |
klam, klef |
klam:
klamp (Q016p Lutterade),
week:
weik (Q016p Lutterade)
|
vochtig aanvoelend en enigszins plakkend, gezegd van zaken die van nature droog zijn maar waartegen zich vocht heeft vastgezet [klam, klammig, nes, klef, nesk, wak, week] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23477 |
klank van een klok |
klank:
de klank van de klok (Q016p Lutterade),
klank (Q016p Lutterade)
|
De stem (klank, toon) van een klok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24858 |
klaproos |
kollebloem:
kǫlǝblōm (Q016p Lutterade),
-
kollebloom (Q016p Lutterade)
|
klaproos [SGV (1914)] || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.]
I-5, III-4-3
|
17957 |
klauteren |
klaveren:
klavere (Q016p Lutterade)
|
klauteren [SGV (1914)]
III-1-2
|