28015 |
koolwand |
kolenwand:
koalǝwanjtj (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
De wand van steenkool waartegenover de mijnwerker staat, als hij in de pijler kolen gaat delven. Zie ook de lemmata Pijler en Zijwand. [N 95, 475]
II-5
|
28064 |
koolzaag |
kolenzeeg:
koalǝzę̄x (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Een lichte kerfmachine waarmee uit de hand wordt gewerkt. Volgens een invuller uit Q 121 werd de koolzaag met perslucht aangedreven. [N 95, 530; monogr.]
II-5
|
21400 |
koopwaar |
waar:
goo waar (Q016p Lutterade)
|
waar (goede ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
23216 |
koor |
koor:
kooar (Q016p Lutterade)
|
koor [SGV (1914)]
III-3-3
|
23435 |
koorbank |
koorbank:
koarbank (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade)
|
Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18531 |
koordje i.p.v. knoopsgat |
lus:
lus (Q016p Lutterade)
|
een koordje i.p.v. een knoopsgat [N 59 (1973)]
III-1-3
|
23434 |
koorgestoelte |
koorbanken:
koarbänk (Q016p Lutterade),
koorgestoelte:
t koargesjtoolte (Q016p Lutterade)
|
Het koorgestoelte: het geheel van zitplaatsen op/in het koor, meestal bestaande uit oplopende banken, bestemd voor monniken of kanunniken. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23541 |
koorhemd |
koorhemd:
koarhumme (Q016p Lutterade),
superplie:
superplie (Q016p Lutterade)
|
Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23540 |
koorkap |
koormantel:
koarmantjel (Q016p Lutterade)
|
De koorkap [koeërmangtel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23436 |
koorstoel |
koorstoel:
koarsjtool (Q016p Lutterade),
koarsjtōōl (Q016p Lutterade)
|
Een koorstal of koorstoel: zetel of zitplaats in een koorbank van het koorge-stoelte. [N 96A (1989)]
III-3-3
|