30861 |
leest |
leest:
lęjs (Q016p Lutterade)
|
De pasvorm, meestal van beukenhout, waaraan men de schoenen maakt. "De leest waarop de schoen gemaakt wordt, moet als het ware net een afgietsel zijn van de voet, en voor wat de stand aangaat, geschikt zijn volgens de hoogte der hiel waarvoor hij zal gebruikt worden" (Dierick, pag. 7). [N 60, 185a; N 60, 244a; L 1a-m; L 30, 8; S; monogr.]
II-10
|
22749 |
leeuw |
leeuw:
lieef (Q016p Lutterade)
|
leeuw [SGV (1914)]
III-3-2
|
17815 |
leggen |
leggen:
lègge (Q016p Lutterade)
|
leggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
29060 |
legger |
platte kraag:
platǝ krāx (Q016p Lutterade)
|
Het liggend deel van een omvallende kraag. [N 59, 123b]
II-7
|
23465 |
lei(en) |
lei(en):
de lēje (Q016p Lutterade),
lej lejje (Q016p Lutterade)
|
Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
28251 |
leischoenen |
leischoenen:
lęjšōn (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Geleidingsschoenen van de schachtkooi die met enige speling om de geleidingsbomen van de schacht sluiten. [N 95, 97; monogr.]
II-5
|
20580 |
lekkerbek |
fijnproever:
fienpreuver (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade),
peuzelaar:
ne peuzelèèr (Q016p Lutterade)
|
lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] || peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34451 |
lelletjes aan de hals |
lellen:
lɛlǝ (Q016p Lutterade)
|
De beide pluizige uitwassen aan de onderzijde van de hals bij sommige geiten. [N 77, 88]
I-12
|
17643 |
lende |
lende:
lènje (Q016p Lutterade)
|
lendenen [SGV (1914)]
III-1-1
|
28934 |
lengte |
lengte:
lęŋdǝ (Q016p Lutterade)
|
Benaming voor een verticaal genomen maat, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als broeklengte, of voor een horizontaal genomen maat voor een verticaal deel van het kledingstuk, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als mouwlengte. [N 59, 47a, N 62, 2b]
II-7
|