28897 |
paspop |
paspop:
paspop (Q016p Lutterade)
|
Pop waarop men gemaakte kleren past. Er zijn verschillende soorten paspoppen, bijv. harnassen van metalen ringetjes die van voren of van achteren kunnen worden gesloten of pasvormen van geprepareerd papier of karton (Morand, pag. 35). Er bestaan echter ook standaard-paspoppen, zowel voor mannen, vrouwen als kinderen. [N 59, 33]
II-7
|
28844 |
passement |
galon:
galon (Q016p Lutterade),
tres:
trɛs (Q016p Lutterade)
|
Sierlint. Boordsel, band of snoer gebruikt tot versiering of omzoming van kledingstukken, meubelzittingen enz. Wat het woordtype galon betreft merken de informanten uit L 265 en L 298a op dat dit sierbandjes zijn met ingeweven figuurtjes of gouddraad erop. [N 62, 58c; N 62, 58b; N 62, 58d; MW]
II-7
|
18183 |
passen |
goed passen:
good passe (Q016p Lutterade),
passen:
pasǝ (Q016p Lutterade),
passen wie een klok:
⁄t pas wie ⁄n klok (Q016p Lutterade)
|
Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || Hoe zegt U: het kledingstuk zal goed zitten [N 62 (1973)] || nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen] [N 86 (1981)]
II-7, III-1-3
|
23784 |
passiezondag |
zondag voor pasen:
zondig veur poasche (Q016p Lutterade)
|
De vijfde zondag van de vasten, de voorlaatste zondag vóór Pasen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
28898 |
passpiegel |
passpiegel:
pasšpēgǝl (Q016p Lutterade)
|
Grote spiegel waarin men zich helemaal kan zien, ten voeten uit. [N 59, 34]
II-7
|
33561 |
pastinaak |
pastenaken:
WBD/WLD
pastenaak (Q016p Lutterade)
|
De pastinaak, de vlezige wortel van de plant met dezelfde naam, die een aromatische smaak heeft (pastenaak, pannenakkerstrung). [N 82 (1981)]
I-7
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pesjtoar (Q016p Lutterade)
|
Een pastoor, het geestelijk hoofd van een parochie [pestoeër]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23236 |
pastorie |
pastorie:
pas trie (Q016p Lutterade),
pasterie (Q016p Lutterade)
|
Het woonhuis van de pastoor, pastorie. [N 96D (1989)] || pastorie [SGV (1914)]
III-3-3
|
23296 |
pater |
pater (lat.):
paäter (Q016p Lutterade)
|
Een ordegeestelijke, lid van een orde of congregatie, een pater [paâter]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24096 |
pater van de heilige geest |
franse paters:
Franse Paatesj (Q016p Lutterade)
|
De Paters van de H. Geest [Frânse paaters]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|