21967 |
plank van duivenslag |
slag:
sjlaag (Q016p Lutterade)
|
Hoe heet het platform, de plank zelf? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24627 |
plantenstek |
scheut:
WBD/WLD
sjeut (Q016p Lutterade),
stek:
sjtekke (Q016p Lutterade)
|
Afgesneden takje dat men in de grond zet om er een nieuwe plant uit te laten groeien (stek, poot). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
26728 |
plas of meertje midden in de hei |
ven:
ven (Q016p Lutterade)
|
N 27, 23a vroeg naar ''plas of meertje midden in de hei''; I, 19 vroeg naar ''plassen, gevormd na afgraving van de turf''; 11, 10 vroeg naar ''watergat, veenkuil'' en II, 11 naar een ''plas, vooral een halfdichtgegroeide veenplas''. Al deze vragen zijn in dit lemma versmolten. [N 27, 23a; I, 19; II, 10; II, 11]
II-4
|
29045 |
plastron |
plastron:
plastron (Q016p Lutterade)
|
Een deel van de binnenvulling van het colbert, bestaande uit paardehaar en linnen of uit getwijnd paardehaar (Papenhuyzen III, pag. 22-23). Volgens de informant van Q 197 verstaat men daar onder een plastron een stukje stof voor de hals bij een kleed met een wijd decolleté. In Belgisch Limburg is een plastron een das. [N 59, 115]
II-7
|
29080 |
platstuk |
platstuk:
platštøk (Q016p Lutterade)
|
Beide schouderstukken van een kiel, hemd of colbert die achter aan elkaar genaaid zijn; een schouderpas dus, bestaande uit twee stukken. [N 59, 91; N 62, 33; N 59, 87]
II-7
|
23528 |
plechtig |
feestelijk:
feastelik (Q016p Lutterade)
|
Plechtig, feestelijk [faierlich?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24009 |
plechtige communie |
plechtige communie (<lat.):
plechtige kemune (Q016p Lutterade)
|
De Plechtige H.Communie + hernieuwing van de doopbeloften. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23522 |
plechtige mis |
plechtige mis:
plechtige mès (Q016p Lutterade)
|
De mis plechtig opdragen, celebreren. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25179 |
plensbui, zware bui |
guts:
goetsj (Q016p Lutterade),
het regent dat het zeikt:
⁄t réégent dat ⁄t zeikt (Q016p Lutterade),
schuil:
sjōēl (Q016p Lutterade)
|
grote hoeveelheid regen ineens [guts] [N 81 (1980)] || zware plensbui [zeng, schoer, sjoel, goersj] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19336 |
plezier maken |
spa (du.) maken:
sjpasmake (Q016p Lutterade)
|
plezier, pret maken [plezieren, ruizen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|