19334 |
pretmaker |
spavogel (du.):
sjpasvogel (Q016p Lutterade)
|
de persoon die altijd zorgt voor vrolijkheid en pret [pallieter, kadul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20462 |
preuts |
preut, een -:
⁄n preut (Q016p Lutterade)
|
preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23244 |
prevelen |
prevelen:
preavele (Q016p Lutterade)
|
Prevelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28890 |
priem |
ruffelpriem:
røfǝlprēm (Q016p Lutterade)
|
Een puntig werktuig van been dat wordt gebruikt voor het maken van de ronde gaatjes die nodig zijn voor nestelgaatjes of kleermakersknoopsgaten. Ook verwijdert men hiermee rijgsteken. Zie afb. 14. [N 59, 31; monogr.]
II-7
|
23326 |
priester |
priester:
preester (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade)
|
Een priester [preester, prejster, geestelijke]. [N 96D (1989)] || priester [SGV (1914)]
III-3-3
|
24040 |
priester gewijd worden |
priester gewijd worden:
preester gewied weare (Q016p Lutterade)
|
Priester gewijd worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24044 |
priesterfeest |
priesterfeest:
preesterfeas (Q016p Lutterade)
|
Een priesterfeest. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23414 |
priesterkoor |
koor:
kōaer (Q016p Lutterade),
kōār (Q016p Lutterade)
|
Het achter de communiebanken gelegen, verhoogde voorste deel van de kerk, waar het hoofdaltaar en de koorbanken zich bevinden [koor, koeër, hoogkoor, priesterkoor?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24041 |
priesterwijding |
priesterwijding:
preesterwiejing (Q016p Lutterade)
|
De Priesterwijding. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33740 |
prikkeldraad |
tankeldraad:
taŋkǝldrǭt (Q016p Lutterade)
|
Twee- of driedraads gevlochten ijzerdraad van scherpe punten voorzien waarmee men een weide of een stuk grond afspant. [N M, 6b; N M, 6a; L 40, 73; JG 1b; L 32, 45 add.; Vld.; Gwn 16, 11; A 25, 4f; A 25, 8 add.; monogr.]
I-8
|