e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schilfer schilfer: sjilfer (Lutterade), sjilver (Lutterade) een dun, afgebroken of loslatend blaadje van een harde of droge stof, bijv. gezegd van kalk of roest [bluster, vel, schilver] [N 91 (1982)] III-4-4
schimmel schimmel: šømǝl (Lutterade) Paard met een geheel of overheersend witte of grijsachtige vacht. Naarmate de leeftijd vordert, neemt het wit toe; schimmels worden niet geboren, ze ontstaan mettertijd. De vosschimmel is wit met rode of bruinachtige vlekken. [JG 1a, 1b; N 8, 63a en 63b; S 31] I-9
schimmel (plantje) duivelsspie: speeksel vd duivel  duuvelsspie (Lutterade), schimmel: schummel (Lutterade) Plantje, behorend tot de zwammen, draadvormig, zonder bladgroen, maar bestaande uit een zwamvlok en zwamdraden (schimmel). [N 92 (1982)] || schimmel (plant) [SGV (1914)] III-4-3
schimpen schimpen: schumpe (Lutterade) op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)] III-3-1
schip schip: schēēp (Lutterade) schip [SGV (1914)] III-3-1
schoen: algemeen schoen: schoon (Lutterade), sjōōn (Lutterade) schoen [SGV (1914)] || schoen [skoewn, schoe, sjoe, schoon, sjoon] [N 24 (1964)] III-1-3
schoenen (mv.) schoenen (mv.): schoon (Lutterade) schoenen (mv.) [SGV (1914)] III-1-3
schoenen poetsen wiksen: wiksen (Lutterade, ... ) Schoenen poetsen (kuisen, poetsen, blinken, wieksen) [N 79 (1979)] III-1-3, III-2-1
schoenlepel schoenslepel: sjoonsléépel (Lutterade) schoenlepel [schoontrekker] [N 24 (1964)] III-1-3
schoensmeer wiks: wiks (Lutterade, ... ) Smeersel om het leer van schoenen op kleur en soepel te houden (blink, wieks, creme, schoenpoets) [N 79 (1979)] III-1-3, III-2-1