27542 |
stofbril |
stubbril:
štøpbrel (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
štøp˱brel (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Wanneer men werkzaamheden verricht waarbij de kans bestaat dat men iets in het oog krijgt, is een stofbril of veiligheidsbril voorgeschreven. Zulke werkzaamheden zijn o.a. slopen, slijpen, blazend vullen en schoonblazen met perslucht. [N 95, 886]
II-5
|
28203 |
stofgrendel, stofbarriere |
grendel:
grɛndǝl (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Een aantal omklapbare planken, bevestigd aan de kappen van de ondersteuning van een mijngang, waarop een hoeveelheid steenstof of mergelstof is aangebracht. In geval van een mijngas- of kolenstofontploffīng worden de steenstofgrendels door de luchtdruk omvergeworpen en het steenstof, dat dan naar beneden valt en opdwarrelt, vormt een stof gordijn waarin de steekvlam, die achter de luchtdruk aankomt, wordt verstikt. [N 95, 238; N 95, 239; monogr.]
II-5
|
28210 |
stofmasker |
maske:
maskǝ (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Masker dat tegen stof beschermt. Als men de stofmaskers op de voorgeschreven wijze gebruikte, boden ze afdoende bescherming. Er werd naar gestreefd maskers aan te schaffen die de hoogst mogelijke bescherming boden en daarbij de gebruikers toch zo weinig mogelijk last bezorgden (MBK IV pag. 48). Volgens Lochtman (pag. 43) zijn stofmaskers geschikt voor het personeel van mechanische pijlers, maar voor lichamelijk hardwerkende mensen zijn ze dat niet. [N 95, 774]
II-5
|
28202 |
stofontploffing |
ontploffing kolengruis:
ontplofeŋ koalǝgrȳs (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
Explosie van een mengsel van kolenstof en lucht. De invuller uit Q 15 merkt op dat een kolenstofexplosie niet spontaan gebeurde, maar werd veroorzaakt of veroorzaakt kon worden door een voorafgaande ontploffing, hetzij een mijngasontploffing, hetzij een niet goed uitgevoerde ontploffing van springstof of dynamiet. [N 95, 233]
II-5
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
wits:
de wits (Q016p Lutterade)
|
een stok of twijg om een kind te straffen [lat] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20033 |
stokroos |
stokroos:
sjtokroas (Q016p Lutterade)
|
stokroos (althea rosea L.) [N 92 (1982)]
III-2-1
|
27877 |
stokschoten |
afdekkers:
āfdękǝš (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De schoten die in de stok, het gesteente onder de koollaag, worden aangebracht. Zij bestaan uit de het dichtst bij de vloer gelegen "vloerschoten" en de daarboven gelegen "afdekkers" (MBK II pag. 81). Het woordtype "afdekker" en de daarbij behorende dialectvarianten (Q 112a, Q 113, Q 117a, Q 121c) zijn meervoud. Zie ook het lemma Achterblijvers, Achtergebleven Schoten. [N 95, 435; N 95, 433; monogr.]
II-5
|
18683 |
stola |
stool (<lat.):
stool (Q016p Lutterade)
|
De stola, de stool. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24995 |
stollen |
stollen:
schtolle (Q016p Lutterade)
|
stollen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19559 |
stolp |
stolp:
schtölp (Q016p Lutterade)
|
stolp [SGV (1914)]
III-2-1
|