e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vestenmaker vestenmaker: vɛstǝmē̜kǝr (Lutterade) Kleermaker die vooral vesten maakt. De woordtypen jassenmaker, jasmaker, confectioneur en stukwerker duiden erop dat deze persoon niet enkel vesten maakt. [N 59, 195a] II-7
vestzakje cententasje: centetesjke (Lutterade), kamizoolstasje (<fr.): kamezaolsteske (Lutterade), urentasje: oeretesjke (Lutterade) het zakje in het vest [N 59 (1973)] || vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)] III-1-3
veulen veulen: vø̄lǝ (Lutterade) Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.] I-9
vieruursboterham koffie, de -: 4 uur  de kòffe (Lutterade) maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)] III-2-3
vigilie heiligeavond: heiligenoavend (Lutterade) De avond vóór een kerkelijke feestdag [vigilie, heiligavond]. [N 96C (1989)] III-3-3
vijf wonden van christus vijf wonden: vief wonje (Lutterade) De vijf wonden, de kruiswonden van Christus [de vunnef wónde?]. [N 96B (1989)] III-3-3
vijg vijg: WBD/WLD  vieg (Lutterade) De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)] III-2-3
vijl vijl: vīl (Lutterade) In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.] II-12
vijver poel: pool (Lutterade), vijvertje: ei vierverke (Lutterade), wijert: wiǝrt (Lutterade) klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8, III-4-4
vilder vilder: veldǝr (Lutterade) Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.] II-10