20483 |
voedsel |
eten:
aete (Q016p Lutterade),
eate (Q016p Lutterade),
etens:
aetes (Q016p Lutterade),
kost:
kos (Q016p Lutterade),
pap:
pap (Q016p Lutterade),
voer:
voor (Q016p Lutterade)
|
het voedsel waarmee vogels hun jongen voeren (aas) [N 83 (1981)] || voedsel; Hoe noemt U: Al wat tot voeding kan dienen, al wat men eet (kost, vreet, knibbel, inslag, mast, eten, eet, spijs, bik, aas, voedsel) [N 80 (1980)]
III-2-3, III-4-1
|
34280 |
voer |
voer:
vōr (Q016p Lutterade)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
24267 |
voeren |
uitvoeren:
ūtvōrǝ (Q016p Lutterade),
voederen:
voore (Q016p Lutterade, ...
Q016p Lutterade)
|
de jongen voeden, gezegd van vogels (azen, aanazen, ekeren) [N 83 (1981)] || Het aanbrengen van voering. [N 62, 18b; Gi 1.IV, 28; MW]
II-7, III-4-1
|
28819 |
voering, voeringstof |
voer:
vōr (Q016p Lutterade),
voering:
vōreŋ (Q016p Lutterade)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|
28326 |
voerman |
voerlui:
vōrly (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Domaniale]),
voerman:
vōrman (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Maurits])
|
De man die bij het ondergronds kolentransport de paarden leidde. [N 95, 936; N 95, 937]
II-5
|
21134 |
voertuig |
voiture (fr.):
voiture (Q016p Lutterade)
|
de algemene naam voor een constructie op wielen die geduwd of getrokken wordt of door een motor voortbewogen wordt en die bedoeld is om personen of goederen te vervoeren [voertuig, voiture] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17777 |
voet |
voet:
veut (Q016p Lutterade),
voot (Q016p Lutterade)
|
voet [SGV (1914)] || voeten [SGV (1914)]
III-1-1
|
19812 |
voetenbankje |
voetbankje:
vootbenkske (Q016p Lutterade),
voetenbankje:
t vootebenkske (Q016p Lutterade)
|
Het bankje om de voeten op te zetten [vootebenkske?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21199 |
voetganger |
voetganger:
vootgenger (Q016p Lutterade)
|
een persoon die te voet gaat [voetganger, voetreiziger, voeteerder] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33732 |
voetgangershek |
haspel:
aspǝl (Q016p Lutterade)
|
Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in één lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.]
I-8
|