e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lutterade

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
werkplaats werkplaats: werkplāts (Lutterade  [(Maurits)]   [Maurits]) [N 95, 10] II-5
werpen van jongen jongelen: jungele (Lutterade), WBD/WLD  jungele (Lutterade), kalven: kalven  kaove (Lutterade), werpen: werpe (Lutterade) Hoe noemt u een jong ter wereld brengen (jongen, moederen) [N 83 (1981)] III-4-2
wesp wesp: wèsp (Lutterade) wesp [SGV (1914)] III-4-2
wethouder, schepen wethouder: wethouer (Lutterade), wéthouder (Lutterade) het door de gemeenteraad gekozen lid van het dagelijks bestuur van een gemeente [wethouder, schepen] [N 90 (1982)] III-3-1
wezel wezel: wezel (Lutterade) wezel [SGV (1914)] III-4-2
wieden, algemeen geden: gē̜ǝ (Lutterade) Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b] I-5
wieg wieg: weeg (Lutterade, ... ) wieg [SGV (1914)] || wieg; bak- of mandvormig ledikantje voor zeer kleine kinderen [wieg, krib, zuus] [N 86 (1981)] III-2-2
wiel rad: rāt (Lutterade), meervoud  rār (Lutterade) Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.] I-13
wielerwedstrijd koers: koers (Lutterade) Snelheidswedstrijd voor wielrenners op de weg [koers, klassieker]. [N 88 (1982)] III-3-2
wierook wierook: wierouk (Lutterade) Wierook [wierek, wierooch?]. [N 96B (1989)] III-3-3