21403 |
zaniken, zeuren |
bageren:
bagere (Q016p Lutterade),
lamenteren (<fr.):
lammentere (Q016p Lutterade),
zagen:
zeage (Q016p Lutterade),
zaniken:
zanike (Q016p Lutterade)
|
langdurig of telkens op dezelfde toon of lastige manier over iets spreken, bijv. om zich te beklagen [zeuren, zaniken, zemelen, nijnaaien, merelen, nosteren, memmen, melken, naaien, moesjanken] [N 87 (1981)] || steeds over een vervelende wijze over iets spreken [semmelen, zeveren, zagen, zemelen, zeuren, zaniken] [N 85 (1981)] || zaniken [SGV (1914)] || zeuren [SGV (1914)]
III-3-1
|
20164 |
zedelijk slecht meisje |
del:
nen del (Q016p Lutterade)
|
een zedelijk slecht meisje [wiender, loeder, loopster, kit, duivin, lellebel, sloerie, wats, flauwtoet] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23614 |
zedenpreek |
sermoen (<fr.):
sermoen (Q016p Lutterade)
|
Een zedenpreek, vermanende zedenles, sermoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19560 |
zeef |
zeef:
zēēf (Q016p Lutterade)
|
zeef [SGV (1914)]
III-2-1
|
19472 |
zeemlap |
leren lap:
lêre lap (Q016p Lutterade)
|
zeem (leder) [SGV (1914)]
III-2-1
|
19644 |
zeepsop |
luter:
lö-eter (Q016p Lutterade),
löter (Q016p Lutterade),
zeepwater:
zeepwater (Q016p Lutterade)
|
sop [SGV (1914)] || zeepsop [SGV (1914)]
III-2-1
|
33161 |
zeer grote aardappelen |
kanjers:
kanjers (Q016p Lutterade),
knapen:
knapǝ (Q016p Lutterade),
knoepers:
knoepers (Q016p Lutterade)
|
Voor de fonetische documentatie van het woord aardappelen, zie het lemma Aardappel. [N 12, 4; JG 1a; monogr.]
I-5
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
knikkers:
knekǝš (Q016p Lutterade)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
25140 |
zeer warm weer |
hits:
itz (Q016p Lutterade),
zwoel:
sjweul (Q016p Lutterade)
|
hitte [SGV (1914)] || sterke, overmatige warmte, hoge temperatuur van de lucht [heet, hitte, hitse] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23657 |
zegen aan het eind van de mis |
zegen:
zeage (Q016p Lutterade)
|
De zegen, de benedictie door de priester gegeven aan het eind van de mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|