17792 |
zwak en tenger persoon (adj.) |
schraag:
sjraak (Q016p Lutterade)
|
zwak, tenger iemand [N 37 (1971)]
III-1-1
|
17972 |
zwak, ongezond |
zwak:
zjwaak (Q016p Lutterade)
|
Zwak: niet sterk, met weinig weerstand (fijn, krank, week, zwak). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17745 |
zwak, slap |
zwak:
sjwaak (Q016p Lutterade)
|
Zwak, slap: gering van lichaamsvermogen, niet sterk (zwak, min, slap). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
27339 |
zware hamer |
zware hamer:
žwoare hāmǝr (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Voorhamer, grote moker. Het woordtype "mottek" (Q 121b, Q 202) is een verbastering van het Poolse mtottek. De term "meesterhouwer" (Q 21) was op de mijn Maurits een spottende benaming voor een zware hamer. [N 95, 739; monogr.]
II-5
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraai:
kroa (Q016p Lutterade)
|
kraai [SGV (1914)]
III-4-1
|
24865 |
zwarte nachtschade |
wolfskers:
woufskeesj (Q016p Lutterade)
|
Zwarte nachtschade (solanum nigrum). Een 10 tot 40 cm grote, kruidachtige plant, niet windend; de stengels zijn iets behaard of kaal; de bladeren zijn iets eivormig, gaafrandig of iets bochtig getand; de bloemen groeien in schermvormige trossen, wit van k [N 92 (1982)]
III-4-3
|
28724 |
zwartwerk |
rouwwerk:
rouwwerk (Q016p Lutterade)
|
Het werk dat bestaat uit het maken van vooral zwarte gelegenheidskleding. [N 59, 194c]
II-7
|
33995 |
zweep |
smik:
šmek (Q016p Lutterade)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
18105 |
zweer |
zweer:
zjwear (Q016p Lutterade)
|
Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18055 |
zwellen |
uitzetten:
ūtzętǝ (Q016p Lutterade
[(Maurits)]
[Domaniale])
|
Gezegd van galerijwanden die opzwellen tengevolge van druk op het gesteente. [N 95, 386]
II-5
|